In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. De zaak betreft de herziening van een indicatie voor activerende begeleiding (AB) in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De Centrale Raad heeft geoordeeld dat het CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg) de tussenuitspraak van 2 juli 2014 niet correct heeft uitgevoerd. Het CIZ heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de zorgbehoefte van de betrokkene, die was aangewezen op AB, klasse 4 (7 tot 9,9 uur per week). De Raad heeft zelf in de zaak voorzien en bepaald dat de betrokkene van 8 februari 2008 tot 1 januari 2010 recht heeft op deze indicatie.
De procedure begon met een hoger beroep van het CIZ tegen een eerdere uitspraak. De betrokkene, vertegenwoordigd door haar advocaat, heeft een verweerschrift ingediend. Tijdens de zittingen op 14 november 2012 en 9 april 2014 zijn nadere stukken ingediend. De Raad heeft het onderzoek heropend omdat het niet volledig was. Na de tussenuitspraak heeft het CIZ een herziene beslissing op bezwaar genomen, maar deze voldeed niet aan de eisen die de Raad had gesteld.
De Raad heeft vastgesteld dat het CIZ niet voldoende gemotiveerd heeft waarom de indicatie voor begeleiding is vastgesteld op klasse 7, terwijl klasse 8 mogelijk was. De Raad heeft ook geoordeeld dat het CIZ niet heeft onderzocht of de betrokkene in aanvulling op de zorg op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) recht had op activerende begeleiding. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het CIZ veroordeeld tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De totale schadevergoeding bedraagt € 3.500,-, waarvan € 500,- door de Staat en € 3.000,- door het CIZ moet worden betaald. Daarnaast is het CIZ veroordeeld in de proceskosten van de betrokkene.