ECLI:NL:CRVB:2015:1800
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand in het kader van gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de intrekking en (mede)terugvordering van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellante ontving sinds 18 maart 2009 bijstand, aanvankelijk als alleenstaande en later als alleenstaande ouder na de geboorte van een kind uit de relatie met appellant. Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellante samenwoonde met appellant, heeft de gemeente Rotterdam een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot besluiten van het college om de bijstand van appellante in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen. De rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. In hoger beroep hebben appellanten zich tegen deze uitspraak gekeerd. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het college niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de stelling dat appellante haar hoofdverblijf had op het adres van appellant en dat er geen toereikende grondslag is voor de intrekking van de bijstand over bepaalde periodes. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd, de beroepen gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met betrekking tot de terugvordering.