ECLI:NL:CRVB:2015:1789
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F. Bandringa
- E.C.R. Schut
- C.H. Rombouts
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag op basis van gezamenlijke huishouding met broer
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant had een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, maar deze was afgewezen omdat hij in een gezamenlijke huishouding met zijn broer leefde. De appellant had zich op 29 februari 2012 gemeld bij het UWV Werkbedrijf voor bijstand, met een gewenste ingangsdatum van 1 maart 2012. Het dagelijks bestuur van de Dienst Werk en Inkomen Lekstroom kende bijstand toe vanaf 19 april 2012, maar weigerde deze voor de periode van 1 maart tot 19 april 2012, omdat de appellant in die periode samenwoonde met zijn broer.
De Raad heeft vastgesteld dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, omdat de appellant en zijn broer hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en wederzijdse zorg voor elkaar verleenden. De rechtbank had eerder de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de appellant geen zelfstandig subject van bijstand was, en dat het dagelijks bestuur de bijstand terecht had afgewezen voor de periode in geding.
Daarnaast werd de bijstand van de appellant met een toeslag van 10% verhoogd, omdat hij de woonlasten kon delen met zijn broer. De Raad oordeelde dat de wijze waarop het dagelijks bestuur uitvoering gaf aan de WWB in overeenstemming was met de bedoeling van de wetgever. Het beroep op artikel 16 van de WWB werd verworpen, omdat de aanvraag om bijstand om andere redenen was afgewezen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, waarbij het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.