ECLI:NL:CRVB:2018:1605

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2018
Publicatiedatum
1 juni 2018
Zaaknummer
16/7499 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand en beoordeling van bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) die door appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.G.J. Smit, was ingediend. De aanvraag was ingediend op 13 januari 2016, maar de Raad oordeelde dat deze te laat was ingediend, aangezien de kosten waarvoor bijstand werd aangevraagd, al in 2015 waren gemaakt. Het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel had de aanvraag afgewezen, omdat deze niet binnen de gestelde termijn van dertien weken na het ontstaan van de kosten was ingediend. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid van het college rechtvaardigden. Appellante stelde dat het handelen van haar gemachtigde voor rekening en risico van haar kwam en dat het beleid van het college leidde tot ongelijke behandeling van gelijke gevallen. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellante niet opgingen en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de aanvraag te laat was ingediend. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op het beleid van het college rechtvaardigden. De Raad benadrukte dat het handelen van de gemachtigde voor rekening van appellante kwam en dat er geen schending van beginselen van behoorlijk bestuur was aangetoond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

16.7499 PW

Datum uitspraak: 22 mei 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam
van 8 november 2016, 16/3971 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.G.J. Smit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2018. Namens appellante is verschenen mr. Smit. Het college heeft zich - met bericht - niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 13 januari 2016 heeft de gemachtigde namens appellante een aanvraag om
bijzondere bijstand ingediend op grond van de Participatiewet (PW) voor juridische kosten (eigen bijdrage en griffiekosten) van een bedrag van in totaal € 723,-. Het gaat daarbij om de volgende procedures:
- rechtshulp € 143,- (afgiftedatum toevoeging 22 juni 2015);
- rechtshulp € 196,- (afgiftedatum toevoeging 9 juli 2015);
- rechtshulp € 196,- (afgiftedatum toevoeging 13 augustus 2015);
- rechtshulp € 143,- (afgiftedatum toevoeging 13 augustus 2015);
- griffiekosten € 45,- (datum nota 8 april 2015).
1.2.
Bij besluit van 18 maart 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 mei 2016 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat voor aanvragen om incidentele, bijzondere bijstand voor de kosten van eigen bijdrage en griffiekosten het mogelijk is alsnog bijstand te verlenen als de aanvraag binnen dertien weken na het tijdstip waarop de kosten zijn gemaakt wordt ingediend. Met de aanvraag van 13 januari 2016 heeft appellante in alle gevallen de aanvraag om bijzondere bijstand voor juridische kosten te laat ingediend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank als volgt overwogen, waarbij appellante als eiseres en het college als verweerder zijn aangeduid:
“Op grond van artikel 43, eerste lid, van de PW, stelt het college het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag, of indien een schriftelijke aanvraag niet mogelijk is, ambtshalve vast.
In artikel 44, eerste lid van de PW is bepaald dat, indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY3618) wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
Verweerder hanteert een als buitenwettelijk begunstigend aan te merken beleid voor de termijn waarbinnen een aanvraag om incidentele bijzondere bijstand moet zijn ingediend. In het beleid van verweerder is opgenomen dat een dergelijke aanvraag schriftelijk moet zijn worden ingediend op het moment waarop de kosten feitelijk zijn ontstaan doch uiterlijk binnen dertien weken.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van
5 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3238) komt aan de bestuursrechter met betrekking tot buitenwettelijk begunstigend beleid een terughoudende toets toe. Deze houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van het beleid als gegeven wordt aanvaard, met dien verstande dat wordt beoordeeld of het beleid op consistente wijze is toegepast.
Niet in geschil is dat de kosten waarvoor op 13 januari 2016 bijzondere bijstand is aangevraagd in de loop van 2015 zijn opgenomen. De PW bepaalt dat bijstand kan worden verleend vanaf het moment van de aanvraag. Verweerders beleid is om daarmee coulant om te gaan, maar de grens ligt dan op 13 weken. Eiseres heeft haar aanvraag ruimschoots buiten die termijn ingediend. Hetgeen door eiseres is aangevoerd, namelijk dat het kantoor van haar gemachtigde is verhuisd en er nieuwe software in gebruik is genomen vormen naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheden die verweerder ertoe hadden moeten brengen om in afwijking van haar beleid, aan eiseres bijzondere bijstand te verlenen. Het handelen van gemachtigde komt voor rekening en risico van eiseres. Van schending van enig beginsel van behoorlijk bestuur of verdragsbepaling, zoals door de gemachtigde van eiseres is betoogd, is geen sprake.”
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft, samengevat, aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de omstandigheden die zij heeft aangevoerd geen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan bijzondere bijstand had moeten worden toegewezen en dat het handelen van haar gemachtigde voor rekening en risico van appellante komt. Appellante heeft voorts aangevoerd dat het beleid van het college leidt tot landelijke ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Appellante heeft in dit verband aangevoerd dat het beleid in de gemeente Rotterdam in een vergelijkbaar geval leidt tot toekenning van bijzondere bijstand, ondanks dat de aanvraag later is ingediend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellante heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. Hij voegt daaraan toe dat het beroep van appellante
op schending van het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van
9 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1789) voorziet de Wet werk en bijstand, met ingang van
1 januari 2015 vervangen door de PW, in gedecentraliseerde uitvoering. De mogelijkheid van verschillende uitvoering per gemeente is daarmee gegeven.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2018.
(getekend) G.M.G. Hink
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

LO