In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 1 februari 1999 bijstand ontving. De zaak kwam aan het licht na een melding van de regiopolitie over een hennepkwekerij in de woning van haar dochter, waar appellante de sleutel van had. De sociale recherche heeft onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de bijstand, waarbij bleek dat appellante opnames had gedaan van haar creditcardrekening en overschrijvingen van de rekeningen van haar kinderen. Het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk heeft de bijstand van appellante met terugwerkende kracht ingetrokken en een boete opgelegd wegens het niet melden van op geld waardeerbare activiteiten, wat in strijd was met de inlichtingenverplichting. De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college terecht de bijstand had herzien en ingetrokken, omdat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting had geschonden. De Raad concludeerde dat de opnames van de creditcard en de overschrijvingen van de kinderen als middelen moesten worden aangemerkt, wat invloed had op het recht op bijstand. De Raad vernietigde echter het besluit van het college voor zover het betrekking had op de boete, omdat het college deze niet had gehandhaafd. De Raad verklaarde het beroep van appellante gegrond en herroept het besluit van 14 augustus 2013, waarbij de hoogte van de boete werd vastgesteld. Tevens werd het college veroordeeld in de kosten van appellante, die in totaal € 2.940,- bedroegen.