ECLI:NL:CRVB:2015:1087
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de herziening van studiefinanciering en terugvordering van meerinkomen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een geschil tussen appellante, die studiefinanciering ontving op basis van de Wet studiefinanciering 2000, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Appellante had in 2010 studiefinanciering ontvangen, maar de minister stelde vast dat zij een verzamelinkomen had dat boven de bijverdiengrens lag, wat leidde tot een vordering wegens meerinkomen. Appellante heeft geprobeerd deze vordering te herzien, maar de minister weigerde dit, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven tot herziening van het besluit van 2 februari 2013.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat het verzoek van appellante om herziening terecht was afgewezen. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft deze conclusie en oordeelt dat de rechtbank correct heeft vastgesteld dat appellante niet kon aantonen dat er nieuwe feiten waren die de minister hadden moeten aanzetten tot herziening van het besluit. De Raad wijst erop dat de terugvordering van de WAJONG-uitkering van appellante niet kan worden aangemerkt als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid. Bovendien is er geen strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM of artikel 6 van het EVRM, aangezien appellante de mogelijkheid had om de beslissingen van de minister en de belastinginspecteur aan te vechten.
De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en stelt vast dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de vastgestelde verzamelinkomens en de regels omtrent studiefinanciering, en bevestigt dat de minister zich aan de wetgeving moet houden bij het vaststellen van vorderingen wegens meerinkomen.