ECLI:NL:CRVB:2012:BX1595
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de vordering wegens meerinkomen in het kader van studiefinanciering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. De appellant, die in 2007 studiefinanciering ontving op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000), had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Dit besluit betrof een vordering wegens meerinkomen die door de Minister was vastgesteld. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de vordering niet in strijd was met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een 'individual en excessive burden', omdat de vordering in artikel 3.17 van de Wsf 2000 was begrensd en er geen ongerechtvaardigde ongelijke behandeling was.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn argumenten en voegde hij nieuwe toelichtingen toe. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de argumenten van de appellant niet nieuw waren en geen reden gaven om anders te oordelen. De Raad concludeerde dat de omstandigheden die de appellant aanvoerde niet relevant waren voor de beoordeling van de vordering. De Raad wees ook op het feit dat de vordering geen punitief karakter had en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde.
De uitspraak benadrukt het belang van de systematiek van de Wsf 2000 en de criteria voor het vergelijken van situaties van studerenden. De Raad stelde vast dat de appellant zich in een andere positie bevond dan studerenden die hun studiefinanciering tijdig hadden stopgezet, en dat de vordering niet onredelijk was, ondanks de verschillen in behandeling die de appellant aanvoerde.