ECLI:NL:CRVB:2014:4423

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 december 2014
Publicatiedatum
24 december 2014
Zaaknummer
13-4534 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging van voorwaardelijk strafontslag van politieambtenaar wegens ernstig plichtsverzuim

In deze zaak gaat het om de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk strafontslag van een politieambtenaar, appellant, die sinds eind 1999 werkzaam was bij de regiopolitie Fryslân. De korpschef had appellant in 2009 voorwaardelijk ontslag opgelegd wegens ernstig plichtsverzuim, dat bestond uit het niet houden van professionele afstand tot een vrouw, waarvan hij wist dat zij mogelijk slachtoffer was van huiselijk geweld. Appellant had ook niet voldaan aan de protocollen voor de aanpak van huiselijk geweld en had politiegegevens voor privédoeleinden geraadpleegd. Het voorwaardelijke ontslag zou niet ten uitvoer worden gelegd als appellant zich gedurende twee jaar niet schuldig maakte aan soortgelijk plichtsverzuim.

Echter, in 2012 heeft de korpschef besloten het voorwaardelijke strafontslag ten uitvoer te leggen, omdat appellant wederom onvoldoende professionele afstand had gehouden tot diverse vrouwen en misbruik had gemaakt van zijn positie. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de korpschef terecht het voorwaardelijke strafontslag ten uitvoer heeft gelegd. De Raad oordeelde dat appellant zich binnen de proeftijd schuldig had gemaakt aan ernstig plichtsverzuim en dat dit plichtsverzuim toerekenbaar was aan appellant, ondanks zijn PTSS. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de korpschef in redelijkheid tot zijn besluit kon komen.

Uitspraak

13/4534 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
16 juli 2013, 12/2813 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
Datum uitspraak: 24 december 2014
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft W.A. Herweijer hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door de heer Herweijer. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. A.E.L. Weistra. Op verzoek van appellant is als getuige gehoord [getuige].

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was sinds eind 1999 werkzaam bij de regiopolitie Fryslân, laatstelijk in de rang van hoofdagent.
1.2.
Bij besluit van 2 juli 2009 heeft de korpschef appellant wegens ernstig plichtsverzuim de straf van voorwaardelijk ontslag opgelegd met een proeftijd van twee jaar. Het plichtsverzuim bestond uit het niet houden van voldoende professionele afstand tot een vrouw door met haar een seksuele relatie aan te gaan, terwijl appellant wist dat deze vrouw mogelijk slachtoffer was van huiselijk geweld, het in strijd met de geldende protocollen voor de aanpak van huiselijk geweld niet informeren van leidinggevenden over voornoemd huiselijk geweld en mogelijk vuurwapenbezit van de echtgenoot van voornoemde vrouw en het via de diensttelefoon veelvuldig contact onderhouden met en het met de dienstauto veelvuldig bezoeken van voornoemde vrouw. In het besluit van 2 juli 2009 is vermeld dat het strafontslag niet ten uitvoer zal worden gelegd als appellant zich gedurende twee jaar niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim dan wel aan enig ander ernstig plichtsverzuim. Het besluit van 2 juli 2009 staat in rechte vast.
1.3.
De korpschef heeft bij besluit van 28 maart 2012 het voorwaardelijke strafontslag wegens herhaald ernstig plichtsverzuim ten uitvoer gelegd met ingang van de dag waarop appellant van het besluit kennis heeft genomen, zijnde 13 april 2012. Appellant heeft volgens de korpschef wederom onvoldoende professionele afstand gehouden tot diverse vrouwen en daarnaast misbruik gemaakt van zijn positie als politieambtenaar door politiegegevens te raadplegen voor privédoeleinden.
1.4.
Bij besluit van 2 oktober 2012 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar tegen het besluit van 28 maart 2012 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft op de hierna te bespreken gronden hoger beroep ingesteld. Appellant heeft de beroepsgrond inhoudende dat de resultaten van het strafrechtelijke onderzoek moeten worden uitgesloten van het bewijs, ter zitting van de Raad ingetrokken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het besluit tot voorwaardelijk strafontslag van 2 juli 2009 staat in rechte vast. In dit geding moet de vraag worden beantwoord of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het besluit van de korpschef tot tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk ontslag in rechte stand kan houden.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT2637, uitspraak van 8 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU8508 en uitspraak van 13 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3738) moet bij de toetsing van een besluit tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk strafontslag beoordeeld worden of het gepleegde plichtsverzuim uitvoering van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf rechtvaardigt. Naast die beoordeling is er geen plaats meer voor een evenredigheidstoetsing. Beoordeeld moet dus worden of de gestelde voorwaarde voor de tenuitvoerlegging, in dit geval dat appellant zich binnen twee jaar schuldig heeft gemaakt aan soortgelijk plichtsverzuim dan wel aan enig ander ernstig plichtsverzuim, is vervuld, en zo ja, of de voor die tenuitvoerlegging in aanmerking te nemen belangen zijn afgewogen en of in redelijkheid tot die tenuitvoerlegging kon worden gekomen. Gezien het karakter van een besluit tot tenuitvoerlegging is deze belangenafweging van beperkte betekenis. Alleen onder bijzondere omstandigheden kan van een bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van tenuitvoerlegging in een geval waarin de voorwaarde voor die tenuitvoerlegging is vervuld.
4.3.
Appellant heeft de bij het bestreden besluit als ernstig plichtsverzuim aangemerkte gedragingen weliswaar op punten genuanceerd of afgezwakt maar niettemin in grote lijnen erkend, dan wel onweersproken gelaten. De Raad is van oordeel dat hetgeen appellant heeft aangevoerd niets afdoet aan de aard en ernst van die gedragingen en aan de kwalificatie van die gedragingen als ernstig plichtsverzuim. De korpschef heeft op goede gronden besloten dat appellant zich binnen de proeftijd wederom aan ernstig plichtverzuim schuldig heeft gemaakt.
4.4.
Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat dit plichtsverzuim appellant niet kan worden toegerekend. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 11 juli 2002, ECLI:NL:CRVB:2002:BJ6222 en uitspraak van 25 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY1275) is bij de beantwoording van de vraag naar de toerekenbaarheid niet alleen van belang of de betrokkene ten tijde van zijn gedraging in staat was de ontoelaatbaarheid daarvan in te zien (de “gewetensfunctie”), maar ook of de betrokkene in staat was overeenkomstig dit inzicht te handelen en derhalve de gedraging achterwege te laten. In het geval van appellant geldt dat psycholoog Visser bij hem een posttraumatische stressstoornis (PTSS) heeft vastgesteld. Uit de stukken in het dossier, waaronder de verklaringen van psycholoog Visser, alsmede uit de ter zitting van de Raad door haar gegeven nadere toelichting blijkt niet dat appellant als gevolg van de PTSS of vanwege een andere oorzaak ten tijde van de hem verweten gedragingen niet in staat was de ontoelaatbaarheid van die gedragingen in te zien en overeenkomstig dat inzicht te handelen en de gedragingen achterwege te laten.
4.5.
Nu sprake is van toerekenbaar ernstig plichtsverzuim was de korpschef bevoegd om het voorwaardelijke strafontslag ten uitvoer te leggen.
4.6.
In het licht van het in 4.2 vermelde toetsingskader kan niet staande worden gehouden dat de korpschef bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid om het voorwaardelijke ontslag ten uitvoer te leggen. Dat de korpschef niet actief heeft gepoogd appellant voor misstappen te behoeden, kan dat niet anders maken. Niet gebleken is dat er signalen waren dat het niet goed ging met appellant.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en C.H. Bangma en
M.T. Boerlage als leden, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2014.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) C.A.W. Zijlstra

MK