ECLI:NL:CRVB:2014:4423
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Tenuitvoerlegging van voorwaardelijk strafontslag van politieambtenaar wegens ernstig plichtsverzuim
In deze zaak gaat het om de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk strafontslag van een politieambtenaar, appellant, die sinds eind 1999 werkzaam was bij de regiopolitie Fryslân. De korpschef had appellant in 2009 voorwaardelijk ontslag opgelegd wegens ernstig plichtsverzuim, dat bestond uit het niet houden van professionele afstand tot een vrouw, waarvan hij wist dat zij mogelijk slachtoffer was van huiselijk geweld. Appellant had ook niet voldaan aan de protocollen voor de aanpak van huiselijk geweld en had politiegegevens voor privédoeleinden geraadpleegd. Het voorwaardelijke ontslag zou niet ten uitvoer worden gelegd als appellant zich gedurende twee jaar niet schuldig maakte aan soortgelijk plichtsverzuim.
Echter, in 2012 heeft de korpschef besloten het voorwaardelijke strafontslag ten uitvoer te leggen, omdat appellant wederom onvoldoende professionele afstand had gehouden tot diverse vrouwen en misbruik had gemaakt van zijn positie. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de korpschef terecht het voorwaardelijke strafontslag ten uitvoer heeft gelegd. De Raad oordeelde dat appellant zich binnen de proeftijd schuldig had gemaakt aan ernstig plichtsverzuim en dat dit plichtsverzuim toerekenbaar was aan appellant, ondanks zijn PTSS. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de korpschef in redelijkheid tot zijn besluit kon komen.