ECLI:NL:CRVB:2014:3738

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2014
Publicatiedatum
14 november 2014
Zaaknummer
13-6023 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging van voorwaardelijk strafontslag wegens plichtsverzuim

In deze zaak gaat het om de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk strafontslag van appellant, die sinds 2008 werkzaam was als ambtenaar. Op 9 februari 2012 werd hem een voorwaardelijk ontslag opgelegd wegens plichtsverzuim, specifiek het niet betalen van huur. De voorwaarde was dat hij zich gedurende twee jaar niet schuldig zou maken aan soortgelijk plichtsverzuim. Echter, appellant heeft zich binnen deze proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan vergelijkbaar plichtsverzuim door de huur niet volledig te betalen en door het ontstaan van nieuwe loonbeslagen. Het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem heeft op 24 oktober 2012 het voorwaardelijk ontslag ten uitvoer gelegd, wat door appellant werd bestreden in beroep.

De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat het besluit tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk ontslag in stand kon blijven. De Raad overwoog dat de voorwaarden voor tenuitvoerlegging waren vervuld en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het college zouden verplichten om van de tenuitvoerlegging af te zien. Appellant had meerdere keren hulp aangeboden gekregen, maar had hier niet op gereageerd. De Raad bevestigde dat het college in redelijkheid tot het bestreden besluit had kunnen komen, en dat het hoger beroep niet slaagde.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar uitspraken. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken, en de uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

13/6023 AW
Datum uitspraak: 13 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
1 oktober 2013, 13/2174 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.R. Ali, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens het college heeft mr. J.C.M. de Roover, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ali. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. De Roover,
F.A.M. van Gorkum en B.H.W. Lubbers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was sinds 2008 werkzaam als [naam functie A] bij de [naam werkgever], in de functie van [naam functie]. Bij besluit van 9 februari 2012 heeft het college appellant de straf van voorwaardelijk ontslag opgelegd wegens plichtsverzuim, bestaande uit onder meer het niet betalen van de huur van de sloopwoning die hij huurde van de [naam werkgever]. In het besluit van 9 februari 2012 is als voorwaarde gesteld dat appellant zich gedurende een periode van twee jaar niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is ongegrond verklaard, waarin appellant heeft berust.
1.2.
Op 14 maart 2012 en 24 augustus 2012 is door de Belastingdienst onderscheidenlijk [naam B.V.] ten aanzien van appellant loonbeslag gelegd. Daarnaast heeft het college tevergeefs herhaaldelijk verzocht om volledige betaling van de huur.
1.3.
Het college heeft bij besluit van 24 oktober 2012 de aan appellant bij besluit van
9 februari 2012 opgelegde straf van voorwaardelijk ontslag ten uitvoer gelegd. Appellant wordt onder meer verweten dat hij opnieuw de huur niet heeft betaald en dat twee nieuwe loonbeslagen zijn gelegd. Het besluit van 24 oktober 2012 is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 maart 2013 (bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
3.1.
Het besluit tot voorwaardelijk strafontslag van 9 februari 2012 is in rechte onaantastbaar. In dit geding dient dan ook de vraag te worden beantwoord of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het besluit van het college tot tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk ontslag in rechte stand kan houden.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak (CRvB 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT2637 en CRvB 8 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU8508) moet bij de toetsing van een besluit tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk strafontslag beoordeeld worden of het gepleegde plichtsverzuim uitvoering van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf rechtvaardigt. Naast die beoordeling is er geen plaats meer voor een evenredigheidstoetsing. Beoordeeld moet dus worden of de gestelde voorwaarde voor de tenuitvoerlegging is vervuld, en zo ja, of de voor die tenuitvoerlegging in aanmerking te nemen belangen zijn afgewogen en of in redelijkheid tot die tenuitvoerlegging kon worden gekomen. Gezien het karakter van een besluit tot tenuitvoerlegging is deze belangenafweging van beperkte betekenis. Alleen onder bijzondere omstandigheden kan van een bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van tenuitvoerlegging in een geval waarin de voorwaarde voor die tenuitvoerlegging is vervuld.
3.3.
Appellant heeft zich binnen de proeftijd schuldig gemaakt aan vergelijkbaar plichtsverzuim als waarvoor hij op 9 februari 2012 disciplinair is gestraft. Hij heeft immers opnieuw de huur niet volledig voldaan en heeft daarnaast niet voorkomen dat twee nieuwe loonbeslagen werden gelegd. Het college heeft appellant meerdere malen hulp aangeboden zonder dat appellant daarop is ingegaan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat dit wel van hem had mogen worden verwacht.
3.4.
Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de als plichtsverzuim verweten gedragingen appellant niet zouden kunnen worden toegerekend.
3.5.
Gelet op het voorgaande is sprake van toerekenbaar - soortgelijk - plichtsverzuim, zodat het college de bevoegdheid toekwam het voorwaardelijk strafontslag ten uitvoer te leggen.
3.6.
In het licht van het in 3.2 vermelde toetsingskader kan niet worden staande gehouden dat het college bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. De Raad volgt appellant niet daar waar hij bepleit dat hem nog een laatste kans moest worden gegeven. Appellant was immers bij het besluit van 9 februari 2012 ontegenzeggelijk een laatste kans geboden. Ook de stelling van appellant dat het college de huur van zijn bezoldiging had kunnen inhouden of had kunnen kwijtschelden, kan niet leiden tot het oordeel dat er bijzondere omstandigheden zouden zijn op grond waarvan het college had moeten afzien van tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafontslag. Het college heeft terecht van appellant verlangd dat hij zelf zou zorgen voor het op orde houden van zijn financiën.
3.7.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en W.J.A.M. van Brussel en
P.J. Stolk als leden, in tegenwoordigheid van C.E.M. van Paddenburgh als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2014.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) C.E.M. van Paddenburgh

HD