ECLI:NL:CRVB:2014:4406

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 december 2014
Publicatiedatum
24 december 2014
Zaaknummer
13-4102 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante, die zich op 11 maart 2010 ziek had gemeld terwijl zij een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet (WW), had een WIA-uitkering aangevraagd na haar hersteldverklaring op 16 mei 2011. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde echter de WIA-uitkering, omdat appellante per 8 maart 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd door de rechtbank in eerdere uitspraken bevestigd.

Tijdens de zitting op 12 november 2014 is appellante niet verschenen, maar haar advocaat, mr. S.T. Dieters, heeft namens haar hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft verweerschriften ingediend. Appellante voerde aan dat het medisch onderzoek door het Uwv niet zorgvuldig was en dat haar psychische klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen grove miskenning van haar psychische klachten was. De verzekeringsarts had de medische beperkingen inzichtelijk gemotiveerd en appellante had geen nieuwe medische informatie ingediend die de beoordeling zou kunnen ondermijnen.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat de hoger beroepen van appellante niet slagen. De verzoeken om schadevergoeding werden afgewezen, omdat er geen causaal verband was tussen de gestelde schade en de bestreden besluiten. De beslissing van de Raad houdt in dat de aangevallen uitspraken van de rechtbank worden bevestigd, zowel voor de WIA- als de WW-zaak, en dat er geen proceskostenveroordeling wordt uitgesproken.

Uitspraak

13.4102 WIA, 13/4105 WW

Datum uitspraak: 24 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland van
4 juli 2013, 13/382 (aangevallen uitspraak 1) en 13/406 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.T. Dieters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2014. Appellante is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft zich op 11 maart 2010 ziek gemeld vanuit een situatie dat zij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet (WW). Zij is met ingang van 16 mei 2011 hersteld verklaard. Na een heronderzoek op 7 september 2012 heeft het Uwv de hersteldmelding per 16 mei 2011 ingetrokken. Appellante heeft vervolgens op 20 september 2012 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Op 29 oktober 2012 heeft zij ook een WW-uitkering aangevraagd.
1.2.
Bij besluit van 31 oktober 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan omdat zij met ingang van 8 maart 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 21 maart 2013 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 12 november 2012 heeft het Uwv appellante met ingang van 8 maart 2012 een WW-uitkering ontzegd, omdat zij in de 36 weken voorafgaande aan de eerste dag van werkloosheid niet in ten minste 26 weken als werknemer heeft gewerkt. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 21 maart 2013 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. Tevens is een verzoek om schadevergoeding afgewezen.
1.4.
Tijdens de procedure in beroep heeft het Uwv een nieuw besluit van 6 juni 2013 (bestreden besluit 3) genomen. Bij dat besluit heeft het Uwv vastgesteld dat appellante nog recht had op herleving van de eerdere WW-uitkering. Het Uwv heeft die uitkering voortgezet over de periode van 8 maart 2012 tot en met 11 april 2012. Het bezwaar tegen het besluit van 12 november 2012 is in zoverre gegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante, met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mede gericht geacht tegen bestreden besluit 3.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 niet-ontvankelijk verklaard, met bepalingen over proceskosten en griffierecht, en het beroep tegen bestreden besluit 3 ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante in de WIA-zaak aangevoerd dat sprake is van een grove miskenning van haar ernstig ziektebeeld waarvoor zij al jaren zware medicatie gebruikt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zijn standpunt ontoereikend gemotiveerd en er is geen informatie van een behandelaar ingewonnen. Appellante heeft daarnaast betoogd dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 februari 2013 tegenstrijdigheden bevat omdat bij de beoordelingspunten 1.1 tot en met 1.8 geen beperkingen zijn aangenomen terwijl bij het onderdeel Specifieke voorwaarden voor persoonlijk functioneren in arbeid (1.9) wel beperkingen zijn gesteld. Zij heeft daarbij verwezen naar de uitspraken van de rechtbank Alkmaar van 12 januari 2012 (ECLI:NL:RBALK:2012:BV1949) en 3 mei 2012 (ECLI:NL:RBALK:2012:BW4458). Appellante heeft in de WIA-zaak en in de WW-zaak haar standpunt gehandhaafd dat zij recht heeft op schadevergoeding omdat het Uwv ernstig te kort is geschoten in de gevalsbehandeling waardoor zij in financiële problemen is gekomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ten aanzien van de WIA-uitkering
4.1.
Het ten aanzien van appellante verrichte medisch onderzoek door het Uwv is zorgvuldig geweest. Dit onderzoek is gebaseerd op anamnese, psychisch onderzoek en kennisname van de beschikbare medische gegevens uit de behandelend sector. Voorts was de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanwezig tijdens de hoorzitting. De psychische klachten van appellante en haar medicatie daarvoor waren bij het Uwv bekend. Van een grove miskenning van de psychische klachten van appellante is geen sprake. Informatie bij de behandelend sector is niet opgevraagd omdat appellante vanaf februari 2012 niet meer onder behandeling was.
4.2.
Er is geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel dat ten grondslag ligt aan bestreden besluit 1. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de medische beperkingen, zoals weergegeven in de FML, inzichtelijk gemotiveerd. Appellante heeft geen medische informatie ingediend die grond oplevert voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling.
4.3.
Naar aanleiding van de stelling van appellante dat de FML tegenstrijdigheden bevat omdat bij de beoordelingspunten 1.1 tot en met 1.8 geen beperkingen zijn aangenomen terwijl bij het onderdeel Specifieke voorwaarden voor persoonlijk functioneren in arbeid (1.9) wel beperkingen zijn gesteld, wordt volstaan met verwijzing naar de uitspraak van de Raad van
4 september 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1646).
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht passend. De geschiktheid van de appellante voorgehouden functies is toereikend gemotiveerd.
Ten aanzien van de WW-uitkering
4.5.
In de WW-zaak zijn, behoudens een herhaald verzoek om schadevergoeding, geen gronden in hoger beroep ingediend. Voor zover de gronden die in het hoger beroep inzake de WIA-uitkering mede geacht moeten worden betrekking te hebben op het oordeel van de rechtbank inzake de WW-uitkering, slagen deze gronden niet.
Ten aanzien van de verzoeken om schadevergoeding
4.6.
Het Uwv heeft de verzoeken om schadevergoeding terecht afgewezen omdat er geen causaal verband bestaat tussen de door appellante beweerdelijk geleden schade en de bestreden besluiten 1 en 3. De gestelde schade houdt verband met de hersteldmelding per
16 mei 2011 die nadien door het Uwv is ingetrokken.
4.7.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.6 volgt dat de hoger beroepen van appellante niet slagen. De aangevallen uitspraak 1 moet worden bevestigd en aangevallen uitspraak 2 moet worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak 1 en de aangevallen uitspraak 2 voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
J.S. van der Kolk als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2014.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) J.C. Hoogendoorn

RH