4.De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. De Raad stelt voorop dat hij in zijn rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraken van
9 november 2004, LJN AR4719, en 20 november 2009, LJN BK5140, het CBBS heeft aanvaard als ondersteunend systeem bij de beoordeling of, en zo ja in welke mate, een verzekerde arbeidsongeschikt is te achten in de zin van de arbeidsongeschiktheidswetten.
4.1.2. De Basisinformatie is naar vorm noch inhoud aan te merken als een met de wet strijdige gedragsregel. Uit de toelichting volgt dat de Basisinformatie een handleiding is voor de verzekeringsartsen bij het beoordelen en vaststellen van beperkingen en het invullen van de FML. De handleiding geeft aanwijzingen aan de verzekeringsartsen hoe om te gaan met het CBBS als ondersteunend systeem en bevat bepaalde uitgangspunten en handvatten. De Raad onderschrijft het standpunt van appellant dat de Basisinformatie niet dwingend aan de verzekeringsartsen voorschrijft welke beperkingen wel en welke niet in aanmerking moeten worden genomen bij de vaststelling van de belastbaarheid. De verzekeringsarts heeft de mogelijkheid om in het individuele geval af te wijken van de lijst van beperkingen dan wel aanvullende beperkingen te formuleren, zowel op de FML als in de verzekeringsgeneeskundige rapporten. De toelichting in de Basisinformatie omtrent ernstige stoornissen laat onverlet de mogelijkheid voor de verzekeringsarts om een beperking aan te geven bij beoordelingspunten 1.1 tot en met 1.8 ook als geen sprake is van een ernstige stoornis. Daarbij merkt de Raad op dat van belang is dat de beoordeling door de verzekeringsarts voldoende en inzichtelijk moet worden gemotiveerd, nu het in het individuele geval gaat om de vraag of de vastgestelde beperkingen, waarmee de (bezwaar)arbeidsdeskundige bij het duiden van functies rekening moet houden, rechtens aanvaardbaar zijn.
4.1.3. Dit leidt de Raad tot de conclusie dat de rechtbank op onjuiste gronden heeft geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit ontoereikend is. Het hoger beroep van appellant slaagt. De Raad ziet geen aanleiding de zaak voor verdere behandeling terug te wijzen naar de rechtbank, maar zal mede gelet op het verzoek van partijen de zaak zelf afdoen.
4.2.1. De Raad moet de vraag beantwoorden of appellant terecht met toepassing van artikel 43a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WAO de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene met ingang van 12 mei 2009 heeft vastgesteld op 25 tot 35%.
4.2.2. De Raad stelt vast dat de gronden van betrokkene tegen het bestreden besluit zich richten tegen de vaststelling van de medische beperkingen en de medische geschiktheid voor de geselecteerde functies. Ter zitting heeft betrokkene de gronden dat appellant op onjuiste gronden in bezwaar functies heeft bijgeduid en dat met de vaststelling naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% sprake is van een reformatio in peius laten varen.
4.3.1. De bezwaarverzekeringsarts heeft zijn conclusie om af te wijken van het primaire medisch oordeel ten aanzien van de beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren gebaseerd op een vergelijking van de diagnoses van behandelaar Köycü uit oktober 2009 en gezondheidszorgpyscholoog Poelstra uit 2010 met de diagnose uit 2006. De bezwaarverzekeringsarts heeft vastgesteld dat deze diagnoses in essentie niet van elkaar verschillen. Verder voldoet betrokkene volgens de bezwaarverzekeringsarts niet aan de criteria voor beperkingen in verdelen van de aandacht, inzicht in eigen kunnen en eigen gevoelens uiten, zoals vastgelegd in de Basisinformatie.
4.3.2. Ten onrechte heeft de bezwaarverzekeringsarts de beoordeling van de medische beperkingen uitsluitend gebaseerd op een vergelijking van diagnoses en de verwijzing naar de Basisinformatie. Inhoudelijke argumenten waarom de door de verzekeringsarts mede op basis van de onderzoeksresultaten van gezondheidszorgpsycholoog Poelstra aangenomen beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren niet juist zouden zijn, ontbreken. Volgens vaste rechtspraak is het stellen van een diagnose niet bepalend voor de vraag of er arbeidsbeperkingen moeten worden aangenomen, maar gaat het in de eerste plaats om de vraag of een aandoening aanleiding geeft tot het - in dit geval bij verzekeringsgeneeskundig onderzoek - vaststellen van beperkingen geldend voor de datum in geding. Indien beperkingen aanwezig zijn, moet vervolgens worden vastgesteld welke ernst en omvang de beperkingen hebben. Poelstra heeft in zijn in 1.2 vermeld verslag met inachtneming van de informatie van de behandelaar de psychische gesteldheid van betrokkene beschreven en onderbouwd met welke beperkingen en mogelijkheden bij het bepalen van de psychische belastbaarheid van betrokkene rekening moet worden gehouden. De verzekeringsarts heeft na haar onderzoek, dat op zich niet als onzorgvuldig valt aan te merken, in haar rapport van 22 april 2010 deze adviezen overgenomen en vervolgens vertaald in beperkingen in de rubrieken 1 en 2 van de FML van 29 april 2010.
4.3.3. De Raad concludeert dat het bestreden besluit met het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 18 augustus 2010 en de FML van dezelfde datum op een ondeugdelijk gemotiveerde medische grondslag berust. Hieruit volgt dat de rechtbank terecht, zij het op andere gronden, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond heeft verklaard, het bestreden besluit heeft vernietigd en beslissingen heeft gegeven over proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht.
4.3.4. Appellant zal de medische grondslag nader dienen te onderbouwen. Met betrekking tot het daartoe door appellant te verrichten onderzoek overweegt de Raad het volgende. Gelet op de bevindingen van Poelstra en de overige in dit geding over betrokkene beschikbare medische gegevens heeft de Raad vooralsnog geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de vaststelling van de beperkingen door de verzekeringsarts in de rubrieken 1 en 2 van de FML van 29 april 2010 op onjuiste of onvoldoende wijze is gebeurd. Ook heeft de verzekeringsarts voldoende inzichtelijk gemotiveerd dat en op welke gronden er beperkingen voor betrokkene op het fysieke vlak in de FML van 29 april 2010 moeten worden aangenomen en dat een urenbeperking niet is geïndiceerd als rekening wordt gehouden met de aangegeven beperkingen. Ten slotte overweegt de Raad dat voor het aannemen van meer of ernstiger beperkingen dan door de verzekeringsarts is vastgesteld, zoals door betrokkene is bepleit, op objectief-medische gronden geen aanleiding is. De rapporten van Van der Boog bevatten geen gegevens die erop wijzen dat de verzekeringsarts de gezondheidstoestand van betrokkene ten tijde in geding onjuist heeft beoordeeld.
4.4.1. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit stelt de Raad vast dat volgens het rapport van 27 september 2010 van de bezwaararbeidsdeskundige de schatting is gebaseerd op vijf functies. Daarvan zijn twee functies - Productiemedewerker industrie, samenstellen van producten (SBC-code 111180) en Samensteller kunststof- en rubberindustrie (SBC-code 271130) - geselecteerd door de arbeidsdeskundige en zijn drie functies - Wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050), Magazijn, expeditiemedewerker (SBC-code 111220) en Inpakker, handmatig (SBC-code 111190) - aanvullend door de bezwaararbeidsdeskundige geselecteerd.
4.4.2. Uitgaande van de juistheid van de FML van 29 april 2010 heeft de arbeidsdeskundige voldoende inzichtelijk gemaakt dat de belasting in de functies met SBC-codes 111180 en 271130 de belastbaarheid van betrokkene niet overstijgt. De drie door de bezwaararbeidsdeskundige aanvullend geselecteerde functies zijn niet gebaseerd op de FML van 29 april 2010, maar op die van 18 augustus 2010. Aldus kan niet worden vastgesteld dat de belasting in deze functies blijft binnen de grenzen van de voor betrokkene vastgestelde beperkingen. Evenmin kan worden vastgesteld of aan de schatting ten minste drie functies ten grondslag liggen als bedoeld in artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.
4.4.3. Uit de overwegingen 4.4.1 en 4.4.2 volgt dat het bestreden besluit ook met betrekking tot de arbeidskundige grondslag ondeugdelijk is gemotiveerd.
4.5.De Raad ziet aanleiding met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet appellant op te dragen het gebrek in de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit te herstellen. Daartoe dient appellant het bestreden besluit nader te onderbouwen dan wel een nieuw besluit te nemen.