ECLI:NL:CRVB:2014:3397
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na ontslag op staande voet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WW-uitkering aan appellant, die na ontslag op staande voet werkloos was geworden. Appellant, werkzaam bij de gemeente, was ontslagen wegens plichtsverzuim, waaronder onjuiste kilometerdeclaraties en niet werkgerelateerde activiteiten tijdens werktijd. Het ontslag was het gevolg van een onderzoek door een bedrijfsrecherchebureau, dat op basis van signalen van misstanden was ingesteld. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het ontslag, maar de rechtbank had dit ongegrond verklaard. Het Uwv weigerde vervolgens de WW-uitkering, stellende dat appellant verwijtbaar werkloos was geworden.
In hoger beroep voerde appellant aan dat er geen dringende reden voor ontslag was en dat het college onvoldoende voortvarend had gehandeld. De Raad oordeelde echter dat het college voldoende voortvarend had gehandeld en dat aan de werkloosheid van appellant een dringende reden ten grondslag lag. De Raad benadrukte dat de werknemer de verplichting heeft om te voorkomen dat hij werkloos wordt en dat het niet nakomen van deze verplichting appellant in overwegende mate kon worden verweten.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht de WW-uitkering had geweigerd. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep werd openbaar uitgesproken op 8 oktober 2014, waarbij de rechters de argumenten van appellant niet konden volgen en de eerdere beslissing in stand werd gelaten.