[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 15 april 2010, 09/5523 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 15 juni 2011
Namens appellant heeft mr. T.H. ten Wolde, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2011. Voor appellant is mr. Ten Wolde verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.
1.1. Aan appellant is met ingang van 11 april 2009 eervol ontslag verleend uit de dienst als militair nadat hij was ontheven uit de opleiding tot Specialist Luchtverkeersbeveiliging in verband met het niet voldoen aan de in die opleiding gestelde eisen. De Koninklijke Luchtmacht (werkgever) heeft appellant verweten dat hij tijdens zijn opleiding gedrag heeft vertoond dat de vertrouwensrelatie tussen hem en zijn opleidingsbegeleiders heeft geschaad.
1.2. Op het verzoek hem in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) heeft het Uwv bij besluit van 19 mei 2009 toewijzend beslist. Bij besluit van 15 juni 2009 heeft het Uwv zijn besluit van 19 mei 2009 ingetrokken. Volgens het Uwv is appellant verwijtbaar werkloos geworden omdat aan zijn ontslag een dringende reden ten grondslag ligt.
1.3. Bij besluit van 6 november 2009 heeft het Uwv beslist op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 juni 2009. Het Uwv heeft zijn standpunt gehandhaafd dat appellant verwijtbaar werkloos is geworden. Hij heeft bepaald dat om die reden de WW-uitkering met ingang van 16 juni 2009 niet langer tot uitbetaling komt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het gedrag van appellant, bestaande uit het openen en doorsturen naar zijn privé e-mailadres van in zijn mailbox op het werk aangetroffen e-mailberichten die niet voor hem bestemd waren, heeft geleid tot een vertrouwensbreuk van zodanige ernst dat van de werkgever, gezien tegen de achtergrond van het onvoldoende functioneren van appellant, niet gevergd kon worden de arbeidsrelatie te laten voortduren. Volgens de rechtbank valt appellant zijn gedrag te verwijten.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat uit het feit dat hij eervol is ontslagen blijkt dat van een dringende reden voor ontslag geen sprake is geweest. Het incident met de e-mailberichten staat los van zijn opleidingsactiviteiten en -resultaten en is niet de druppel geweest die de emmer heeft doen overlopen. Van plichtsverzuim is eerder geen sprake geweest.
3.2. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Volgens het Uwv is het incident met de e-mailberichten de reden geweest voor de ontheffing van appellant uit de opleiding en het daarop volgende ontslag. Het nalaten melding te maken van de ontvangst van de e-mailberichten en het doorsturen van die berichten naar een privé
e-mailadres levert volgens het Uwv een situatie op als bedoeld in artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW legt op de werknemer de verplichting te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt. Volgens artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW is de werknemer verwijtbaar werkloos als aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de werknemer terzake een verwijt kan worden gemaakt. Als de werknemer de verplichting om werkloosheid te voorkomen niet is nagekomen, weigert het Uwv op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW de uitkering blijvend geheel, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten.
4.2. Voor het aannemen van verwijtbare werkloosheid is in het geval van een ambtelijke arbeidsverhouding niet nodig dat de werkgever strafontslag heeft verleend. Ook als een werkgever tot het verlenen van eervol ontslag heeft besloten kan aan de ontstane werkloosheid een dringende reden in de zin van artikel 7:678 van het BW ten grondslag liggen. Of sprake is van zo’n dringende reden moet worden beoordeeld volgens de maatstaven van het arbeidsovereenkomstenrecht. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 2 april 2010, LJN BM1153 heeft overwogen, is het feit dat geen strafontslag is verleend niet meer dan een indicatie dat geen sprake is van een dringende reden in de zin van artikel 7:678 van het BW.
4.3. Ter beantwoording is de vraag of in het geval van appellant in de wijze waarop hij is omgegaan met de niet voor hem bestemde e-mailberichten een arbeidsrechtelijke dringende reden is gelegen. Partijen zijn het erover eens dat het niet behalen van voldoende opleidingsresultaten geen arbeidsrechtelijke dringende reden is en dat appellant zich, anders dan het Uwv aanvankelijk van de werkgever te horen kreeg, niet schuldig heeft gemaakt aan examenfraude.
4.4. Op 14 januari 2009 heeft de opleidingsbegeleider van appellant bemerkt dat in de mailbox van appellant e-mailberichten staan die voor de opleidingsbegeleider zijn bestemd. De berichten bevatten testen met bijbehorende antwoorden in verband met de opleiding van appellant en een gespreksverslag in verband met het functioneren van de opleidingsbegeleider. In een gesprek met de werkgever op 15 januari 2009 heeft appellant gezegd dat hij niet weet hoe een vijftal e-mailberichten, die zijn doorgestuurd van het account van zijn opleidingsbegeleider, in zijn mailbox zijn terecht gekomen. Appellant mocht in verband met zijn opleiding gebruik maken van het account van zijn begeleider. Appellant heeft ontkend de berichten vanuit de mailbox van zijn begeleider te hebben doorgestuurd naar zijn eigen mailbox. Hij erkent dat hij de berichten heeft doorgestuurd naar zijn privé e-mailadres. De werkgever heeft appellant na het gesprek op non-actief gesteld.
4.5. Op 19 januari 2009 heeft de werkgever het voorstel geformuleerd om appellant zo spoedig mogelijk te ontheffen uit zijn opleiding. Volgens de werkgever heeft appellant misbruik gemaakt van het vertrouwen van zijn opleidingsbegeleider en is de vertrouwensrelatie tussen hem en de leidinggevenden beschadigd doordat appellant een melding van het ontvangen van niet voor hem bestemde e-mailberichten achterwege heeft gelaten en die berichten heeft doorgezonden naar zijn privé e-mailadres. Appellant is op 30 januari 2009 gehoord door de Examencommissie Koninklijke Militaire School Luchtmacht (examencommissie). Appellant heeft opnieuw ontkend vertrouwelijke informatie te hebben verzonden van het account van zijn begeleider naar de mailbox van zijn eigen werkaccount. De erkenning dat hij de berichten heeft doorgestuurd naar zijn privé e-mailadres heeft hij gehandhaafd. De examencommissie heeft kennis genomen van de opleidingsresultaten van appellant en geconcludeerd dat die onvoldoende zijn in een situatie waarin al aan appellant was meegedeeld dat hij een laatste kans kreeg om zich te bewijzen. Verder heeft de examencommissie de opvatting van de werkgever onderschreven dat sprake is van een vertrouwensbreuk tussen appellant en zijn begeleider en leidinggevenden. De examencommissie heeft de werkgever geadviseerd om appellant, op basis van de opleidingsresultaten en de vertrouwensbreuk, te ontheffen uit de opleiding Specialist Luchtverkeersbeveiliging en voor te dragen voor ontslag uit de militaire dienst. Dit advies heeft geleid tot een besluit van 17 maart 2009, waarbij appellant uit de opleiding is ontheven, en tot het in 1.1 genoemde ontslagbesluit van
18 maart 2009.
4.6. Het is vaste rechtspraak van de Raad (zie onder andere CRvB 18 februari 2009, LJN BH2387) dat voor de vaststelling van een arbeidsrechtelijke dringende reden een beoordeling nodig is van zowel de objectieve als de subjectieve dringendheid van de ontslagreden.
4.7. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat op een werknemer de verplichting rust om zijn leidinggevenden ervan op de hoogte te stellen als hij e-mailberichten ontvangt die niet voor hem bestemd zijn. Een werknemer die een dergelijke melding nalaat en overgaat tot het doorsturen van die berichten naar een privé e-mailadres maakt zich schuldig aan ernstig plichtsverzuim. De Raad onderschrijft deze opvatting van het Uwv. Het betoog van appellant dat het niet melden en het doorzenden niet meer is dan een inschattingsfout als het gaat om een werknemer in opleiding, volgt de Raad niet. Ook voor een nog in opleiding zijnde werknemer behoort zonder nadere instructie van de werkgever duidelijk te zijn dat hij zijn leidinggevende moet informeren als hij niet voor hem bestemde berichten ontvangt en dat hij deze berichten in geen geval mag doorsturen naar een privé e-mailadres. Het achterwege laten van een melding en de doorzending zijn gedragingen van zodanige aard dat sprake kan zijn van een dringende reden voor ontslag.
4.8. In het geval van appellant acht de Raad van belang dat hij de kenbaarheid van het vertrouwelijke karakter van de berichten niet heeft weersproken. Zijn stelling dat hij de e-mailberichten niet heeft geopend, is niet in overeenstemming met zijn mededeling op 15 januari 2009. Hij heeft in het gesprek met de werkgever gezegd dat hij een aantal berichten heeft geopend maar daarmee nog niets heeft gedaan. Voor de doorzending van de berichten naar zijn privé e-mailadres heeft appellant als verklaring gegeven dat hij die berichten op een later moment wilde lezen. Naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv terecht gesteld dat de gedragingen van appellant hem zwaar moeten worden aangerekend omdat hij werkzaam is in een organisatie waarin aan de vertrouwelijkheid extra eisen worden gesteld. De gedragingen die appellant worden verweten zijn een objectief dringende ontslagreden.
4.9. De werkgever heeft in antwoord op een vraagstelling van het Uwv meegedeeld dat de gedragingen niet kunnen worden aangemerkt als wangedrag in de zin van de defensie-regelgeving. In een e-mailbericht van 15 september 2009 heeft Kap H.J. Pool, medewerker Sectie Rechtspositie en Aanstelling CLSK, aan het Uwv uiteengezet dat het nalaten van de vondst van de e-mailberichten in combinatie met het doorsturen daarvan naar een privé e-mailadres de onderliggende reden is geweest voor de ontheffing uit de opleiding omdat appellant met zijn gedragingen heeft getoond niet de noodzakelijke professionele houding te hebben. Onder een professionele houding verstaat de werkgever ook het tijdig informeren van leidinggevenden over voorvallen of bijzondere omstandigheden. Een professionele houding is volgens de werkgever een opleidingseis bij gebreke waarvan een opleiding moet worden beëindigd.
4.10. De Raad stelt vast dat de werkgever na het bekend worden met de gedragingen van appellant op 14 januari 2009 een traject heeft doorlopen dat beëindiging van de opleiding van appellant als insteek had. Op 19 januari 2009 is een voorstel tot ontheffing uit de opleiding geformuleerd. Dat voorstel is op 30 januari 2009 door de examencommissie behandeld, die op 3 februari 2009 zijn advies om appellant uit de opleiding te ontheffen en voor te dragen voor ontslag heeft toegezonden aan de werkgever. Het heeft vervolgens geduurd tot 17 respectievelijk 18 maart 2009 voordat de werkgever het advies van de examencommissie heeft omgezet in aan appellant toegezonden besluiten.
4.11. Gezien het feit dat de werkgever, nadat appellant in het gesprek op 15 januari 2009 al had erkend de e-mailberichten naar een privé e-mailadres te hebben doorgestuurd en toen ook al vaststond dat hij zijn leidinggevenden niet van de ontvangst van die berichten in zijn mailbox op de hoogte had gebracht, niet onmiddellijk actie heeft ondernomen om te komen tot een beëindiging van de aanstelling van appellant en ook na de ontvangst van het advies van de examencommissie nog zes weken heeft gewacht voordat hij het besluit nam om appellant te ontslaan, kan de Raad niet anders dan constateren dat voor deze werkgever de gedragingen van appellant geen dringende reden voor ontslag vormden.
4.12. Uit 4.11 volgt dat het incident met de e-mailberichten, als onderliggende reden van het aan appellant gegeven ontslag wegens het niet voldoen aan de gestelde opleidingseisen, een ontslagreden is waaraan de subjectieve dringendheid ontbreekt. Dat brengt de Raad tot de conclusie dat aan het ontslag van appellant geen arbeidsrechtelijke dringende reden ten grondslag ligt.
5. Het hoger beroep van appellant slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking en hetzelfde geldt voor het besluit van 6 november 2009. De Raad zal zelf voorzien en het besluit van 15 juni 2009 herroepen. Daarmee vervalt de intrekking van het besluit van 19 mei 2009.
6. De Raad vat het ongespecificeerde verzoek van appellant om schadevergoeding op als een verzoek om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van wettelijke rente over na te betalen uitkering. Dit verzoek zal worden toegewezen. Voor de wijze van berekening van de wettelijke rente verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 1 november 1995, gepubliceerd in JB 1995, 314.
7. De Raad zal het Uwv veroordelen in de proceskosten van appellant. Hij stelt deze kosten op een bedrag van € 874,- voor de rechtsbijstand in beroep en op een bedrag van € 874,- in hoger beroep, in totaal € 1.748,-.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Vernietigt het besluit van 6 november 2009;
Herroept het besluit van 15 juni 2009;
Veroordeelt het Uwv tot vergoeding van wettelijke rente als aangegeven in overweging 6;
Veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.748,-;
Bepaalt dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht van totaal € 152,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en B.M. van Dun en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2011.
(get.) G.A.J. van den Hurk.