ECLI:NL:CRVB:2014:3370

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2014
Publicatiedatum
16 oktober 2014
Zaaknummer
13-4873 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van onvoorwaardelijk ontslag van ambtenaar wegens plichtsverzuim en vertrouwelijke informatie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een ambtenaar die onvoorwaardelijk ontslagen is wegens plichtsverzuim. De appellant, werkzaam bij het ministerie van Buitenlandse Zaken, werd op 24 maart 2012 aangehouden op Schiphol, waar vertrouwelijke informatie en een vuurwapen zonder vergunning in zijn bezit werden aangetroffen. Na een intern onderzoek door de directie Veiligheid, Crisisbeheersing en Integriteit van BZ, werd op 18 juli 2012 door de minister van Buitenlandse Zaken het besluit genomen om de appellant met ingang van 23 juli 2012 te ontslaan. Dit besluit was gebaseerd op het plichtsverzuim dat bestond uit het opvragen van niet-werkgerelateerde vertrouwelijke gegevens en het in strijd handelen met de Ambtenarenwet.

De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep tegen dit ontslag ongegrond. De appellant voerde in hoger beroep aan dat het ontslag niet was gebaseerd op deugdelijk vastgestelde feiten en dat de rechtbank niet adequaat had gemotiveerd waarom de informatie van het Openbaar Ministerie gebruikt was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de bestuursrechter ook gebruik mag maken van gegevens uit strafrechtelijke onderzoeken, mits deze gegevens deugdelijk zijn vastgesteld.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gronden in hoger beroep niet slagen. De beslissing van de minister om de appellant te ontslaan werd daarmee bekrachtigd. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/4873 AW
Datum uitspraak: 16 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 juli 2013, 13/2257 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Buitenlandse Zaken (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.H. ten Wolde, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken toegestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2014. Voor appellant is verschenen mr. Ten Wolde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door B.M. Baert en mr. E.M. Viergever.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was vanaf 1978 werkzaam bij het ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ), vanaf 18 augustus 2008 in de functie van adviseur kwaliteitsontwikkeling visumproces, laatstelijk bij de directie Consulaire Zaken en Migratiebeleid (DCM), afdeling Vreemdelingen en Visumzaken (VV).
1.2.
Op basis van een rechtshulpverzoek van Duitsland en informatie van de AIVD is appellant op 24 maart 2012 aangehouden op Schiphol. In een brillenkoker in zijn koffer is een usb-stick gevonden met informatie die gekwalificeerd was als “BZ-vertrouwelijk” en een
usb-stick die deels was beveiligd met een encryptie. In de woning van appellant is een groot aantal departementaal vertrouwelijke berichten aangetroffen en een vuurwapen waarvoor hij geen geldige vergunning bezit. Een groot deel van deze vertrouwelijke informatie is aangetroffen bij buitenlandse verdachten. Appellant is in voorlopige hechtenis genomen en met toepassing van artikel 92 van het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken (RDBZ) van rechtswege geschorst in zijn ambt.
1.3.
De directie Veiligheid, Crisisbeheersing en Integriteit (VCI) van BZ heeft, na overleg met de AIVD en het Openbaar Ministerie (OM), een intern onderzoek ingesteld. Op basis van de bevindingen van dit onderzoek en informatie van het OM van 10 mei 2012, heeft de minister, na het voornemen daartoe, bij besluit van 18 juli 2012 op grond van artikel 86 in verbinding met artikel 87, eerste lid, aanhef en onder l, van het RDBZ aan appellant met ingang van
23 juli 2012 de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd. Het verweten plichtsverzuim, voor zover thans nog van belang, bestaat uit:
-het binnen BZ opvragen van niet werk gerelateerde, vertrouwelijke gegevens;
-het in strijd met artikel 125a, derde lid, van de Ambtenarenwet en de richtlijnen in de
BZ-gedragscode Grens!nzicht en het Reglement Berichtenverkeer naar buiten brengen van deze vertrouwelijke informatie, waardoor deze in handen van derden terecht is gekomen;
-verboden wapenbezit.
Bij besluit van 19 november 2012 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar tegen het besluit van 18 juli 2012 ongegrond verklaard.
1.4.
Bij vonnis van 23 april 2013 (ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ8217) heeft de meervoudige strafkamer van de rechtbank Den Haag appellant veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar wegens schending van staatsgeheimen, ambtelijke corruptie, witwassen en verboden wapenbezit. Appellant heeft tegen betaling vertrouwelijke documenten van BZ over politieke en militaire aangelegenheden rond de NAVO en de EU in relatie tot Rusland via twee in Duitsland woonachtige Russische agenten doorgespeeld aan de Russische Federatie.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Bij arrest van 18 juli 2014 (ECLI:NL:GHDHA:2014:2419) heeft de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Den Haag overwogen dat de informatie die appellant heeft verstrekt niet staatsgeheim was, maar wel anderszins vertrouwelijk. Het gerechtshof heeft appellant veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar wegens het plegen van handelingen ter voorbereiding van schending van staatsgeheimen, ambtelijke corruptie en verboden wapenbezit.
4. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het aan het ontslagbesluit ten grondslag liggend plichtsverzuim niet is gebaseerd op deugdelijk en objectief vastgestelde feiten en dat de rechtbank haar oordeel niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Zij is namelijk niet ingegaan op de bezwaren van appellant tegen gebruik van de informatie van het OM in de brief van 10 mei 2012 en heeft uitsluitend verwezen naar het VCI-onderzoek en naar de uitspraak van de rechtbank in de strafzaak. Verder heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het verboden wapenbezit op zichzelf al voldoende grond is voor een strafontslag.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak niet overwogen dat alleen al het verboden wapenbezit het strafontslag rechtvaardigt. Deze grond is dan ook feitelijk onjuist is en behoeft reeds om die reden geen verdere bespreking.
5.2.1.
Volgens vaste rechtspraak (ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997) gelden in het ambtenarentuchtrecht niet die strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot disciplinaire bestraffing aanleiding kan geven, is wel noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. Volgens eveneens vaste rechtspraak (ECLI:NL:CRvB:2011:BT2637) moet het bestuursorgaan in het kader van een disciplinair onderzoek zelfstandig de feiten onderzoeken die tot het treffen van een disciplinaire bestraffing aanleiding kunnen geven. Daarbij kan onder omstandigheden gebruik worden gemaakt van uit een strafrechtelijk onderzoek naar voren komende gegevens, maar van een verplichting om het beschikbaar komen van zulke gegevens af te wachten is geen sprake.
5.2.2.
De minister heeft het ontslagbesluit wegens het onder 1.3 beschreven plichtsverzuim gebaseerd op het VCI-onderzoek en de informatie van het OM in de brief van 10 mei 2012. Uit het VCI-onderzoek bleek dat appellant BZ-vertrouwelijke berichten voor mogelijke verstrekking aan derden in zijn bezit had. Uit de informatie van het OM bleken de verdere feiten zoals beschreven onder 1.2. Mogelijke nog aanwezige onduidelijkheden zijn met het vonnis van de rechtbank - en met het arrest van het gerechtshof - in de strafzaak weggenomen. De rechtbank heeft haar oordeel over de vraag, of de overtuiging is verkregen dat er sprake is van plichtsverzuim mede mogen baseren op de uitspraak van de rechter in de strafzaak. De bestuursrechter kan en moet bij de vaststelling van de feiten immers ook de op dat moment voorhanden zijnde, nadere, gegevens over die feiten meenemen in haar beoordeling en het gewicht daarvan wegen.
5.3.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de gronden in hoger beroep niet slagen. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling de in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en J.N.A. Bootsma en
B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van C. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2014.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) C. Zijlstra

HD