ECLI:NL:CRVB:2014:3172

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 september 2014
Publicatiedatum
29 september 2014
Zaaknummer
13-81 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terug te komen van het besluit van 17 februari 1998 inzake ziekengeld

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had in 1998 ziekengeld geweigerd gekregen met ingang van 13 december 1995. Dit besluit was onherroepelijk geworden na een uitspraak van de Raad in 2002. In 2004 had het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) geweigerd om van dit besluit terug te komen. De appellant heeft in 2011 opnieuw verzocht om terug te komen op het besluit van 1998, waarbij hij stelde dat hij binnen vier weken na de hersteldverklaring weer arbeidsongeschikt was geworden.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien. De rechtbank oordeelde dat de hoofdpijnklachten van de appellant, die later als schizofrenie waren gediagnosticeerd, niet als novum konden worden aangemerkt. Ook de informatie van Instituut Psychosofia en de verblijfsvergunning die na de datum in geding was verstrekt, werden niet als nieuwe feiten beschouwd.

In hoger beroep heeft de Raad de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de appellant niet had aangetoond dat hij binnen vier weken na de hersteldverklaring weer arbeidsongeschikt was geworden. De Raad heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de zaak werd afgesloten zonder dat de appellant in het gelijk werd gesteld.

Uitspraak

13/81 ZW
Datum uitspraak: 17 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
13 december 2012, 12/1941 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Jonge. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.K. Dekker.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 17 februari 1998 is aan appellant met ingang van 13 december 1995 ziekengeld geweigerd. Bij uitspraak van deze Raad van 14 mei 2002 is dat besluit onherroepelijk geworden.
1.2. Het Uwv heeft bij besluit van 22 maart 2004 geweigerd om van het besluit van
17 februari 1998 terug te komen. Die weigering is bij uitspraak van de Raad van
22 augustus 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007:BB2197) eveneens onherroepelijk geworden.
1.3. Op 14 juli 2011 heeft appellant nogmaals verzocht om op het besluit van het Uwv van
17 februari 1998 terug te komen. Daarbij heeft hij voorts gesteld dat hij binnen vier weken na 13 december 1995 weer arbeidsongeschikt is geworden.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard tegen het besluit van 24 april 2012 (bestreden besluit), waarbij het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 31 oktober 2011 ongegrond heeft verklaard. Bij dat besluit heeft het Uwv opnieuw geweigerd terug te komen van het besluit van 17 februari 1998 en gesteld dat er geen aanleiding is om arbeidsongeschiktheid binnen vier weken na 13 december 1995 aan te nemen. De rechtbank heeft overwogen dat geen sprake is van nova, als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De omstandigheid dat de hoofdpijnklachten van appellant alsnog zijn gediagnosticeerd als schizofrenie kan niet als novum gelden. Hetzelfde oordeel treft de inmiddels aan appellant verstrekte verblijfsvergunning met een ingangsdatum ver na de datum in geding en de overgelegde informatie van Instituut Psychosofia van
21 mei 2012. Voor dit laatste heeft de rechtbank verwezen naar de uitspraak van de Raad van 5 november 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG4571. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is gebleken dat appellant zich destijds binnen vier weken na zijn hersteldmelding met toegenomen arbeidsongeschiktheid heeft gemeld of dat anderszins van een toename van klachten is gebleken.
3.
In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank haar oordeel, gelet op de ingebrachte gegevens, onvoldoende heeft gemotiveerd.
4.1.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd. De rechtbank heeft met juistheid en afdoende gemotiveerd dat wat aan gegevens is ingebracht geen aanleiding vormt terug te komen van de hersteldverklaring per
13 december 1995 noch aanknopingspunten biedt dat appellant binnen vier weken na die hersteldverklaring weer arbeidsongeschikt is geworden. De stelling van appellant dat de eerdere meningsvorming over hem niets zegt over de vraag of en in hoeverre de feiten en omstandigheden in de juiste context zijn geplaatst, doet er niet aan af dat niet van nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb is gebleken. Dat destijds onvoldoende naar verergering van de klachten van appellant na 13 december 1995 is gekeken, kan evenmin worden afgeleid uit de medische informatie die in die periode is opgemaakt in het kader van de beoordeling van zijn aanspraken op ziekengeld. De Raad verwijst naar de informatie van de huisarts uit de periode eind 1995, de medisch vervolgrapportage van 23 februari 1996 en het medisch resumé van 13 juni 1996.
4.2.
Het hoger beroep slaagt niet. Het verzoek om toekenning van schadevergoeding wordt dan ook afgewezen terwijl evenmin aanleiding bestaat voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en H.O. Kerkmeester als leden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 september 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) M. Crum
GdJ