In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WAO-uitkering van appellante. De procedure is gestart na een besluit van het Uwv op 8 december 2004, waarbij de uitkering van appellante werd beëindigd. Appellante heeft bezwaar gemaakt, dat ongegrond werd verklaard, waarna zij in beroep ging. De Raad heeft eerder in 2008 het besluit van het Uwv vernietigd en opdracht gegeven tot herbeoordeling. Uiteindelijk heeft het Uwv in 2008 de WAO-uitkering opnieuw toegekend, maar appellante heeft ook tegen de medische beoordeling van dit besluit beroep ingesteld. De zaak heeft zich vervolgens verder ontwikkeld, waarbij appellante schadevergoeding heeft gevraagd voor de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad heeft vastgesteld dat de procedure pas is geëindigd op 15 september 2011, toen de belastingschade was vergoed. De Raad oordeelt dat de redelijke termijn van vier jaar is overschreden, en dat deze overschrijding voor rekening van het Uwv komt. De Raad heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 3.000,- voor immateriële schade en heeft het Uwv veroordeeld tot deze schadevergoeding, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 156,- aan appellante. De uitspraak benadrukt het belang van een tijdige afhandeling van procedures en de gevolgen van termijnoverschrijding voor de betrokken partijen.