ECLI:NL:CRVB:2014:2940
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op werkleeraanbod en inkomensvoorziening voor vreemdelingen zonder geldige verblijfstitel onder de Wet investeren in jongeren
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen. De appellante, een vrouw van Chinese afkomst, en haar kinderen beschikten sinds 1 juni 2011 niet meer over een geldige verblijfstitel. Hierdoor had zij geen recht meer op een werkleeraanbod en inkomensvoorziening onder de Wet investeren in jongeren (WIJ). De Raad oordeelde dat het verkrijgen van een passend werkleeraanbod voorop staat in de WIJ, terwijl de inkomensvoorziening secundair is. Het werkleeraanbod dat aan appellante was verleend, bestond uit taallessen, gericht op arbeidsinschakeling. De Raad stelde vast dat appellante, zonder geldige verblijfstitel, niet in aanmerking kwam voor deze voorzieningen. Het beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) werd afgewezen, omdat de verplichtingen die voortvloeien uit dit artikel niet via de WIJ konden worden nageleefd. De Raad bevestigde dat de verantwoordelijkheid voor het bieden van maatschappelijke opvang bij de bestuursorganen ligt en dat de WIJ niet kan worden toegepast om aan de verplichtingen van het EVRM te voldoen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.