ECLI:NL:CRVB:2014:1885
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag WWB-uitkering wegens gebrek aan verblijfstitel en de toepassing van artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellante, een vrouw afkomstig uit Tibet, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en maatschappelijke opvang. De aanvraag werd afgewezen omdat zij geen geldige verblijfstitel had. De rechtbank had het beroep van de appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellante sinds 20 oktober 2009 in Nederland verblijft zonder geldige verblijfstitel. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de gezondheidsproblemen van de appellante, die epilepsie heeft, en haar afhankelijkheid van de Tibetaanse gemeenschap. De Raad heeft ook de juridische context van de WWB en de verplichtingen onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in overweging genomen.
De Raad concludeert dat, hoewel er een positieve verplichting kan zijn om recht te doen aan artikel 8 van het EVRM, dit niet kan worden gerealiseerd binnen de kaders van de WWB. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak benadrukt de grenzen van de sociale bijstand voor vreemdelingen zonder verblijfstitel en de noodzaak om de wettelijke kaders te respecteren.