ECLI:NL:CRVB:2014:2884
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering en inkomensvoorziening in het kader van gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de intrekking en (mede)terugvordering van een bijstandsuitkering en inkomensvoorziening van betrokkene, die samenwoonde met een andere persoon, F. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht had op 14 november 2011 besloten om de bijstand van F over een bepaalde periode in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen, ook van betrokkene. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde later dat er onvoldoende bewijs was voor de gezamenlijke huishouding vanaf de datum die het college had gesteld.
Betrokkene heeft vervolgens een herzieningsverzoek ingediend, dat door het college werd afgewezen. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het college niet had mogen afwijzen op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat er sprake was van nieuw gebleken feiten. De Centrale Raad bevestigde deze conclusie en oordeelde dat de rechtbank terecht het besluit van het college had vernietigd. De Raad oordeelde dat het college het herzieningsverzoek van betrokkene had moeten inwilligen, omdat het uitvoeringsbesluit dat na de rechtbankuitspraak was genomen, als nieuw feit moest worden aangemerkt.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak gedeeltelijk vernietigd en het college veroordeeld in de proceskosten van betrokkene. De uitspraak van de Raad is gedaan onder voorbehoud van de uitkomst van de procedure in de zaak van F, waarbij het college in hoger beroep was gegaan tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank.