ECLI:NL:CRVB:2013:BZ8835

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-1476 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Appellante, geboren op 30 maart 1985, heeft een Wajong-uitkering aangevraagd, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellante op en na 30 maart 2003 minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Dit besluit was in rechte onaantastbaar geworden. Appellante heeft in 2009 opnieuw een aanvraag ingediend, maar het Uwv heeft besloten niet terug te komen op het eerdere besluit, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die dit rechtvaardigden.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en deze uitspraak is door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. De Raad oordeelde dat appellante niet voldoende nieuwe medische gegevens had overgelegd die haar verzoek om een Wajong-uitkering konden onderbouwen. De Raad benadrukte dat bij herhaalde aanvragen van een bestuursorgaan verwacht mag worden dat nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld. Aangezien appellante geen nieuwe feiten had aangedragen, kon het Uwv het verzoek zonder nader onderzoek afwijzen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

11/1476 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van
25 januari 2011, 10/1895 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 19 april 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2013. Voor appellante is verschenen mr. I.H.M. Hest. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.
OVERWEGINGEN
1. Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van onder meer de artikelen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), zoals die luidden tot 1 januari 2010.
2.1. Appellante is geboren op 30 maart 1985. Zij lijdt aan een aangeboren afwijking aan de aderen van het rechterbeen. Bij besluit van 12 juli 2006 heeft het Uwv geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen op de grond dat zij op en na 30 maart 2003 minder dan 25% arbeidsongeschikt is. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden.
2.2. Appellante heeft op 23 november 2009 opnieuw een aanvraag gedaan om een Wajong-uitkering. Bij besluit van 19 januari 2010 heeft het Uwv bepaald dat het niet terugkomt van zijn besluit van 12 juli 2006. Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 19 januari 2010 is bij besluit van 28 mei 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard op de grond dat niet gebleken is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die moeten leiden tot het oordeel dat het besluit van 12 juli 2006 onjuist is.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is het Uwv gevolgd in het standpunt dat er geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waarin het Uwv aanleiding had moeten zien om terug te komen van het besluit van 12 juli 2006.
4.1. In hoger beroep heeft appellante naar voren gebracht dat de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid op haar 17e levensjaar onjuist is geweest. De betekenis van haar ziekte voor het functioneren in het dagelijks leven is pas in de loop van de jaren duidelijk geworden. Inmiddels staat vast dat er niet veel therapeutische mogelijkheden meer zijn om haar te behandelen. De door haar overgelegde medische verklaringen zijn een invulling van het eerder daarover door haar ingenomen standpunt. Zij stelt dat zij door middel van de door haar overgelegde medische gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat het medische beeld in essentie afwijkt van het beeld dat de verzekeringsarts voor ogen had volgens zijn rapport van 18 mei 2006, dat ten grondslag ligt aan het besluit van 12 juni 2006.
4.2. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
5. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
5.1. Overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht, mag van degene die - zoals in dit geval - een bestuursorgaan verzoekt van een eerder besluit terug te komen, worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. Wanneer geen nieuw gebleken feiten en omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan het verzoek zonder nader onderzoek afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit. De gegevens die een betrokkene wenst aan te voeren ten bewijze dat er nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dienen uiterlijk in bezwaar te worden overgelegd. Zie CRvB 15 december 2005, LJN AU8835.
5.2. Het bestreden besluit berust op een verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat is verricht door de bezwaarverzekeringsarts L.T.M. Lenders. Uit diens rapport van 27 mei 2010 komt naar voren dat naar zijn oordeel in bezwaar niet is gebleken van nieuwe medische feiten of omstandigheden ten aanzien van appellante op de datum die in dit geding van belang is, 30 maart 2003, en waarmee bij het vaststellen van de belastbaarheid van appellante op die datum geen of onvoldoende rekening is gehouden. Dit rapport berust op een zorgvuldig onderzoek waarbij de in het dossier aanwezige gegevens, afkomstig van de zogenoemde behandelend sector, waaronder een brief van 3 maart 2010 van de dermatoloog dr. C.J.M. van der Vleuten, zijn bestudeerd door de bezwaarverzekeringsarts. Appellante heeft geen medische gegevens overgelegd die twijfel doen rijzen aan de juistheid van het oordeel van deze bezwaarverzekeringsarts.
5.3. Aan de in beroep door appellante overgelegde brief van 7 juli 2010 van Van der Vleuten en het rapport van 30 juli 2010 van de psycholoog drs. E. de Leeuw dient voorbij te worden gegaan. Deze stukken zijn niet uiterlijk in bezwaar overgelegd, zodat het Uwv die niet in zijn besluitvorming heeft kunnen betrekken.
5.4. De rechtbank heeft terecht aan het beroep van appellante op de uitspraak van de Raad van 3 februari 2010, LJN BL1958, niet het gevolg verbonden dat appellante voor ogen stond. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat in het geval van appellante geen sprake is van een situatie als in die uitspraak aan de orde is.
5.5. Gezien hetgeen is overwogen in 5.1 tot en met 5.4 moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
6. Er is geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenbeoordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en E.J. Govaers en D.J. van der Vos als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2013.
(getekend) T. Hoogenboom
(getekend) J.R. Baas
NW