ECLI:NL:CRVB:2014:2417

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2014
Publicatiedatum
17 juli 2014
Zaaknummer
12-1157 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terug te komen van ontslagbesluit wegens plichtsverzuim en misbruik van bevoegdheid tot inzage in vertrouwelijke gegevens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant, een ambtenaar werkzaam bij de dienst SZW van de gemeente Den Haag, was in 2007 onvoorwaardelijk ontslagen wegens plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim bestond uit het niet-functioneel inzagen in vertrouwelijke gegevens van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA). De rechtbank had eerder het beroep van de appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders om het ontslag te handhaven ongegrond verklaard.

De appellant verzocht het college om terug te komen van het ontslagbesluit, onder verwijzing naar een integriteitsrapport uit 2010. Hij stelde dat het college onjuiste informatie had verstrekt over de gevolgen van niet-functionele inzagen en dat er geen consistent beleid was ten aanzien van disciplinaire maatregelen. Het college ontkende echter dat er op grote schaal misbruik van systemen was gemaakt en stelde dat de disciplinaire maatregelen per geval werden bekeken.

De Raad oordeelde dat de informatie uit het integriteitsrapport niet in strijd was met de eerdere informatie van het college. De Raad concludeerde dat er geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om het ontslagbesluit te herzien. De rechtbank had terecht het beroep van de appellant ongegrond verklaard. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek van de appellant af.

Uitspraak

12/1157 AW
Datum uitspraak: 17 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
4 januari 2012, 11/4465 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2014. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. O.M. Langemeijer.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was werkzaam als [naam functie] bij de dienst [naam dienst] van de gemeente Den Haag (dienst SZW).
1.2. Bij besluit van 14 december 2007 heeft het college appellant de disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd wegens plichtsverzuim, bestaande uit misbruik van zijn bevoegdheid tot inzage in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA). Bij besluit van 24 april 2008 heeft het college het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het daartegen gerichte beroep van appellant ongegrond verklaard. De Raad heeft bij uitspraak van 19 augustus 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BN6975) de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
1.3. In de uitspraak van de Raad van 19 augustus 2010 staat onder 4.4 onder meer het volgende vermeld:
“Het beroep dat appellant ter zitting van de Raad op het gelijkheidsbeginsel heeft gedaan, slaagt niet. Dat sprake zou zijn geweest van een onderzoek binnen de dienst SZW, waaruit zou zijn gebleken dat op grote schaal misbruik van systemen wordt gemaakt en dat geen ontslag is verleend aan ambtenaren die dat misbruik hebben gepleegd, is een stelling die op geen enkele wijze nader is onderbouwd en die pertinent is ontkend door het college.”
1.4. Bij brief van 7 oktober 2010 heeft appellant het college verzocht terug te komen van het ontslagbesluit. Aan dit verzoek is ten grondslag gelegd dat de uitspraak van de Raad berust op onjuiste informatie van de kant van het college. De gemachtigde van het college heeft destijds op de zitting bij de Raad ten onrechte ontkend dat geen ontslag is verleend aan andere ambtenaren die misbruik van een persoonsregistratiesysteem hebben gemaakt. Nadien is bekend geworden dat het beleid van het college bij dergelijk plichtsverzuim niet is dat steeds ontslag volgt, maar dat ook overplaatsing of een enkele waarschuwing mogelijk is.
1.5. Bij besluit van 1 november 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 april 2011 (bestreden besluit), heeft het college geweigerd terug te komen van het ontslagbesluit van
14 december 2007. Volgens het college is geen sprake van een nieuw feit: de gestelde ontkenning heeft niet plaatsgevonden en er is geen beleid, ook niet geweest, dat bij niet-functionele inzage in een persoonsregistratiesysteem standaard strafontslag wordt opgelegd. Elke zaak wordt op zijn merites bekeken.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte een uitstelverzoek van zijn toenmalige gemachtigde, die wegens ziekte verhinderd was op de zitting te verschijnen, niet heeft gehonoreerd. Deze beroepsgrond slaagt niet. De gemachtigde van appellant heeft op de dag van de zitting verzocht om uitstel wegens ziekte. De rechtbank heeft overwogen dat appellant door de afwezigheid van zijn gemachtigde niet in zijn belangen is geschaad, omdat de gemachtigde de gronden van het beroep heeft aangevoerd en onderbouwd, heeft gereageerd op het verweerschrift en een nader stuk heeft overgelegd. Verder heeft appellant ter zitting zijn beroep toegelicht en gereageerd op de standpunten van het college. Appellant heeft de Raad desgevraagd ter zitting niet duidelijk kunnen maken in welke zin hij in zijn processuele belangen is geschaad door de afwezigheid van zijn gemachtigde op de zitting bij de rechtbank. De beroepsgrond kan dan ook niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
4.2.
Het verzoek van appellant strekt ertoe dat het college terugkomt van zijn besluit van
14 december 2007.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2045) is op zo’n verzoek artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren moet brengen. Wanneer de aanvrager dat niet doet, kan een bestuursorgaan het verzoek afwijzen met verwijzing naar zijn eerdere besluit. Ook als zonder meer duidelijk is dat wat bij het verzoek is aangevoerd niet van belang kan zijn voor het eerdere besluit, mag een bestuursorgaan het verzoek op deze manier afwijzen. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.4.
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat het college de Raad onjuiste informatie heeft verstrekt over de gevolgen van niet-functionele inzagen, heeft appellant een uittreksel overgelegd van het integriteitsrapport 2010 van de dienst SZW (integriteitsrapport). Hieruit blijkt dat in 2010 acht medewerkers niet-functionele inzagen in vertrouwelijke gegevens hebben verricht. Eén medewerker heeft strafontslag gekregen, van één medewerker is het dienstverband niet verlengd, één medewerker is overgeplaatst, één medewerker kreeg een berisping en vier medewerkers een waarschuwing. De ernst van de disciplinaire maatregel correspondeert met het verschil in aantal en aard van de inzagen.
4.5.
Anders dan appellant kennelijk meent is deze informatie niet strijdig met de informatie die het college de Raad destijds heeft verstrekt. Het college heeft ontkend dat uit onderzoek zou zijn gebleken dat op grote schaal misbruik van systemen wordt gemaakt en dat voor dat (ernstige) misbruik geen ontslag is verleend. Dit klopt met de gegevens in het onderzoek van de dienst SZW uit 2010. De medewerker die is ontslagen heeft immers vele malen
niet-functioneel gegevens bekeken en dus ernstig misbruik gemaakt van zijn bevoegdheid, terwijl de medewerkers aan wie een andere disciplinaire maatregel is opgelegd één tot enkele niet-functionele inzagen hebben verricht.
4.6.
Nu geen sprake is van een nieuw gebleken feit of omstandigheid mocht het college het verzoek van appellant afwijzen met verwijzing naar zijn besluit van 14 december 2007. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit terecht ongegrond verklaard.
4.7.
Omdat voor een - hernieuwde - inhoudelijke toetsing van het ontslag geen plaats is, laat de Raad buiten beschouwing wat appellant heeft aangevoerd over de toerekenbaarheid van het plichtsverzuim en de evenredigheid van de disciplinaire maatregel.
4.8.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en J.N.A. Bootsma en
W.J.A.M. van Brussel als leden, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2014.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) M. Sahin

HD