In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 januari 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de vraag of hij verzekerd was ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) gedurende een periode waarin hij in Nederland verbleef. Appellant, geboren op 17 februari 1954 in Suriname, heeft in februari 2009 een pensioenoverzicht aangevraagd bij de Svb en daarbij aangegeven dat hij op 13 augustus 1972 naar Nederland was gekomen om te studeren. De Svb heeft vastgesteld dat appellant van 17 februari 1969 tot en met 30 april 1974 niet verzekerd was en heeft dit besluit in een later bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Arnhem heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.
De Raad heeft in zijn overwegingen de criteria voor ingezetenschap onder de AOW besproken. Volgens artikel 6 van de AOW is iemand verzekerd als hij ingezetene van Nederland is of als hij in Nederland arbeid verricht. Appellant betoogde dat het niet erkennen van zijn verzekering voor de genoemde periode in strijd is met internationale verdragen en dat hij als ingezetene moet worden aangemerkt. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant niet als ingezetene kan worden beschouwd voor de periode van 17 februari 1969 tot en met 30 april 1974, omdat hij in die tijd niet over zelfstandige woonruimte beschikte en zijn verblijf in Nederland als tijdelijk kan worden gekarakteriseerd.
De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het besluit van de Svb vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens is de Svb veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.477,47 bedragen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken in cassatie gaan bij de Hoge Raad.