ECLI:NL:GHARL:2015:399

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 januari 2015
Publicatiedatum
22 januari 2015
Zaaknummer
14/00444
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontvankelijkheid bezwaar tegen belastingdienstmededeling

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een bezwaar dat belanghebbende heeft ingediend tegen een mededeling van de Belastingdienst uit 1972, waarin hij als niet verzekerd ingevolge de volksverzekeringen werd aangemerkt. De belanghebbende, geboren in 1954 in Suriname, heeft in 2012 bezwaar gemaakt tegen deze mededeling, nadat hij deze had ontdekt tijdens een zitting van de Centrale Raad van Beroep. De Inspecteur verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, wat door de rechtbank Gelderland werd bevestigd. Belanghebbende ging in hoger beroep bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Het Hof oordeelt dat de mededeling van de Inspecteur aan de Sociale Verzekeringsbank (SVB) niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Het Hof verwijst naar de overgangsbepalingen van de Awb en het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in het belastingrecht, waaruit blijkt dat alleen bezwaar mogelijk is tegen expliciet genoemde beschikkingen. De mededeling uit 1972 valt hier niet onder, waardoor het bezwaar van belanghebbende niet kan worden behandeld.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het Hof ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op 20 januari 2015, en belanghebbende kan binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 14/00444
uitspraakdatum:
20 januari 2015
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] (hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 april 2014, nummer
AWB 13/5907, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Nijmegen(hierna: de Inspecteur).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De Inspecteur heeft in een rapport uit 1972 belanghebbende als niet verzekerd ingevolge de volksverzekeringen aangemerkt, welk rapport is toegestuurd aan de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB).
1.2.
Nadat belanghebbende van dit rapport heeft kennisgenomen op een zitting van de Centrale Raad van Beroep van 7 december 2012, heeft belanghebbende bij brief van
7 december 2012, ingekomen op 13 december 2012, bezwaar gemaakt bij de Inspecteur tegen de conclusie uit het rapport dat hij niet is verzekerd ingevolge de volksverzekeringen.
1.3.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 september 2013 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep bij uitspraak van 10 april 2014 ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft op 5 mei 2014 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.6.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2014 te Arnhem. Belanghebbende is verschenen en bijgestaan door mr. [A], advocaat te [L]. Namens de Inspecteur is verschenen [B].
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is [in] 1954 geboren te Suriname.
2.2.
De Inspecteur heeft in 1972 een rapport opgesteld waarin onder meer het volgende is vermeld:
“Rapport naar aanleiding van een door een gemeentebestuur aan de rijksbelastingdienst gezonden opgaaf van een in het bevolkingsregister opgenomen persoon wegens vestiging hier te lande
Naam : [X]
Voornamen : [a-straat]
Geboortedatum : [1954]
Nationaliteit : Nederlandse
Beroep : zonder
Ongehuwd
(…)
Feitelijke datum van vestiging : 130872
(…)
Uit welk land is betrokkene gekomen : Suriname, District Suriname
Reden van het verblijf hier te lande : Studie
Onderstaande vragen alleen in te vullen voor hier te lande werkzaam zijnde personen
-Is betrokkene in loondienst bij een buitenlandse werkgever : neen
-Is betrokkene voor een bepaalde periode hier te lande
werkzaam. Zo ja, voor welke periode : onbeperkt
-Is betrokkene in dienst bij een Nederlandse werkgever : neen
Conclusie (in te vullen door de inspecteur) : Wordt niet verzekerd
Gezonden aan de Sociale Verzekeringsbank te Amsterdam (alleen indien de betrokkene niet wordt verzekerd, behoudens de verlofgevallen)
De inspecteur der directe belastingen,
[handtekening]
Premieheffing nr. 9”
2.3.
In februari 2009 heeft belanghebbende aan de SVB een pensioenoverzicht ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) gevraagd. Daarbij heeft hij vermeld dat hij [in]
[in] 1972 Nederland is binnen gereisd vanuit Suriname teneinde in Nederland te gaan studeren en dat hij in mei 1974 in Nederland is gaan werken.
2.4.
De SVB heeft bij besluit van 15 april 2009 vastgesteld dat belanghebbende van
17 februari 1969 - zijn 15e verjaardag - tot en met 30 april 1974 niet verzekerd is geweest. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 15 juli 2009 heeft de SVB het bezwaar ongegrond verklaard.
2.5.
Belanghebbende heeft inzake deze uitspraak op bezwaar van 15 juli 2009 beroep en hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft bij uitspraak van
24 januari 2014, nr. 10/5564 AOW, ECLI:NL:CRVB:2014:228, geoordeeld dat belanghebbende in het tijdvak van 17 februari 1969 tot 13 augustus 1972 in Suriname woonde, dat belanghebbende in het tijdvak 13 augustus 1972 tot en met 30 april 1974 in Nederland een studie volgde en dat belanghebbende derhalve in dat tijdvak geen duurzame band van persoonlijke aard had met Nederland en mitsdien ook voor dat tijdvak niet op grond van artikel 6 van de AOW verzekerd is als ingezetene van Nederland. De Centrale Raad van Beroep heeft in dat verband overwogen dat voor de vraag of sprake is van verzekering ingevolge de AOW bepalend is of iemand ingezetene van Nederland is dan wel ter zake van hier te lande verrichte arbeid in dienstbetrekking onderworpen is aan loonbelasting, en dat het feit dat de Belastingdienst belanghebbende in een rapport uit de jaren ’70 als niet verzekerd ingevolge de volksverzekeringen heeft aangemerkt, niet doorslaggevend is voor de uitkomst.
2.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Centrale van Beroep cassatieberoep ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft bij arrest van 20 juni 2014, nr. 14/00948, ECLI:NL:HR:2014:1482, het cassatieberoep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard onder verwijzing naar artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
2.7.
Belanghebbende heeft ter zitting van de Centrale Raad van Beroep van 7 december 2012 kennis genomen van het rapport uit 1972. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt bij de Inspecteur tegen de conclusie uit het rapport dat hij niet is verzekerd ingevolge de volksverzekeringen. De Inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2.8.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de mededeling van de Inspecteur aan de SVB niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan worden aangemerkt, zodat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

3.Geschil

In geschil is of de Inspecteur terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

4.Overwegingen

4.1.
Ingevolge het bepaalde in 6. Overgangs- en slotbepalingen, artikel I, lid 2, van de Wet van 16 december 1993, Stb. 1993, 650, houdende de overgangs- en slotbepalingen van de eerste en tweede tranche van de Awb, blijft ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen een besluit dat voor de datum van inwerkingtreding van deze wet - 1 januari 1994 - is bekendgemaakt het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing. Deze bepaling is als volgt toegelicht:
“In het tweede lid wordt voorgesteld dat voor de mogelijkheid (en onmogelijkheid) om bezwaar te maken of beroep (administratief beroep of beroep bij de administratieve rechter) in te stellen tegen een besluit, cruciaal is het tijdstip van bekendmaking van het bestreden besluit. Ten aanzien van besluiten, bekendgemaakt voor onderscheidenlijk op of na het moment van inwerkingtreding, is het oude recht onderscheidenlijk het nieuwe recht bepalend voor het antwoord op de vraag of, en zo ja welke, voorziening openstaat en wanneer de termijn ingaat en hoe lang deze is.” (Kamerstukken II, 1991/92, 22 495, nr. 3, blz. 269)
4.2.
Ingevolge voornoemde overgangsbepaling kan in het onderhavige geval de vraag of bezwaar mogelijk is tegen een mededeling uit 1972 van de Belastingdienst aan de SVB - anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld - niet worden getoetst aan de met ingang van 1 januari 1994 in werking getreden bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht.
4.3.
Het ook in 1972 al geldende gesloten stelsel van rechtsmiddelen in het belastingrecht brengt met zich dat tegen een beschikking alleen bezwaar - ingevolge de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) - mogelijk is indien de belastingwet expliciet die bezwaarmogelijkheid opent. Artikel 23 AWR (tekst tot 2005) koppelt de bezwaarmogelijkheid aan een aantal met name genoemde beschikkingen. De onderhavige mededeling uit 1972 van de Belastingdienst aan de SVB, kan niet worden aangemerkt als een beschikking als bedoeld in artikel 23 AWR, omdat niet ingevolge enige bepaling van de belastingwet bezwaar daartegen openstaat. Dit brengt mee dat belanghebbendes bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
4.4.
Zo belanghebbende heeft betoogd dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in het belastingrecht een effectieve betwisting van de niet in artikel 23 AWR met name genoemde beschikkingen onmogelijk maakt, faalt dit betoog, nu de burgerlijke rechter in dergelijke gevallen bevoegd moet worden geacht.

5.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan te Arnhem door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter,
mr. A.J. Kromhout en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van
mr. N.G.U. Bezemer als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
20 januari 2015.
De griffier, De voorzitter,
(N.G.U. Bezemer) (A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 22 januari 2015.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen
binnen zes wekenna de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.