ECLI:NL:CRVB:2014:1876
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid van geduide functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juni 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van de WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die zich op 3 december 2009 ziek meldde met rug- en psychische klachten, was eerder werkzaam als huismeester. Het Uwv had op basis van een medisch onderzoek vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was en weigerde hem een WIA-uitkering toe te kennen. De rechtbank 's-Gravenhage had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is uitgevoerd. Er waren geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de medische conclusies van de artsen onjuist waren. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat de door het Uwv geduide functies passend zijn voor appellant, rekening houdend met zijn beperkingen. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat zijn functionele mogelijkheden waren overschat en dat de geduide functies niet passend waren, maar de Raad oordeelt dat de informatie die appellant aanvoert niet leidt tot een ander oordeel.
De Raad wijst erop dat de CIZ-indicatie, die appellant in hoger beroep heeft ingediend, niet relevant is voor de beoordeling van zijn WIA-aanvraag, omdat deze is opgesteld voor een ander beoordelingskader. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.