Overwegingen
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser, geboren op 6 maart 1997, heeft op 23 januari 2015 een Wajong-uitkering aangevraagd bij het UWV. In een besluit van 21 juli 2015 heeft het UWV geweigerd een Wajong-uitkering toe te kennen omdat hij arbeidsvermogen heeft. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
In een brief van 22 september 2015 heeft het UWV eiser bericht dat hij is opgenomen in het doelgroepregister van de banenafspraak.
In een beslissing op bezwaar van 14 juli 2016 heeft het UWV de bezwaren van eiser tegen de afwijzing van de Wajonguitkering ongegrond verklaard. Eiser is vervolgens in beroep gegaan. In een uitspraak van 11 mei 2017 (zaaknummer BRE 16/4833 WAJONG) heeft deze rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard. Eiser is vervolgens in hoger beroep gegaan.
In een brief van 21 september 2017 heeft eiser een nieuwe aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend bij het UWV.
In een besluit van 24 oktober 2017 (primaire besluit) heeft het UWV deze aanvraag afgewezen omdat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden
.Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
In bestreden besluit 1 heeft het UWV de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
In bestreden besluit 2 heeft het UWV bestreden besluit 1 gewijzigd (aangevuld) en de bezwaren van eiser opnieuw ongegrond verklaard.
2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij met de aanvraag niet heeft bedoeld om te vragen om herziening van het besluit van 21 juli 2015, maar om herziening per een latere datum omdat zijn arbeidsongeschiktheid daarna is toegenomen. Deze toename blijkt uit het besluit van het CIZ van 21 september 2016, waarin eiser voor onbepaalde tijd een indicatie heeft gekregen voor 24-uurszorg. Volgens eiser was het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig omdat hij niet zelf is onderzocht. Er is bovendien te weinig gewicht toegekend aan de indicatie van het CIZ. Ook is niet goed gemotiveerd waarom er arbeidsvermogen is.
4. Omdat het UWV tijdens de beroepsprocedure een nieuw besluit op bezwaar (bestreden besluit 2) heeft genomen en niet tegemoet komt aan de beroepsgronden van eiser, wordt het beroep gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht mede geacht te zijn gericht tegen bestreden besluit 2.
Het UWV heeft in bestreden besluit 1 het primaire besluit niet volledig heroverwogen, omdat in bestreden besluit 1 de beoordeling of eiser toegenomen arbeidsongeschikt is ontbreekt. In zoverre is sprake van een motiveringsgebrek. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en bestreden besluit 1 in zoverre vernietigd. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of de rechtsgevolgen van bestreden besluit 1, namelijk dat aan eiser een Wajonguitkering wordt geweigerd, in stand kunnen blijven.
De rechtbank laat een oordeel achterwege over de vraag of het UWV in bestreden besluit 1 terecht de weigering om terug te komen op het besluit van 21 juli 2015 heeft gehandhaafd. Uit het beroepschrift en uit wat namens eiser tijdens de zitting is verklaard blijkt namelijk dat hij met de aanvraag van 21 september 2017 niet bedoeld heeft dat het UWV moest terugkomen van het besluit van 21 juli 2015.
De rechtbank zal haar beoordeling daarom beperken tot de vraag of het UWV in bestreden besluit 2 terecht Wajonguitkering heeft geweigerd omdat eiser niet toegenomen arbeidsongeschikt is.
5. Het UWV stelt zich in bestreden besluit 2 op het standpunt dat eiser per de datum van de aanvraag, 21 september 2017, niet toegenomen arbeidsongeschikt is ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak binnen 5 jaar na zijn 18e verjaardag, 6 maart 2015. Eiser heeft onveranderd mogelijkheden tot arbeidsparticipatie, zodat hij niet aangemerkt kan worden als jonggehandicapte in de zin van de Wajong zoals die luidt vanaf 1 januari 2015. Hieraan heeft het UWV een rapportage van de verzekeringsarts b&b ten grondslag gelegd.
6. Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong 2015 bepaalt dat jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk (namelijk hoofdstuk 1a) en de daarop berustende bepalingen de ingezetene is die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
In het tweede lid is bepaald dat de ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, alsnog jonggehandicapte wordt in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
In het vierde lid is bepaald dat onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie wordt verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
In het achtste lid is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met betrekking tot het eerste, vierde en zesde lid nadere regels kunnen worden gesteld.
Op grond van artikel 1a:2, eerste lid, van de Wajong 2015 heeft de jonggehandicapte recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
De nadere regels die worden genoemd in artikel 1a:1, achtste lid, van de Wajong 2015 zijn neergelegd in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit).
In artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit is, voor zover hier van belang, bepaald dat de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong 2015, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
7. Uit het wettelijk kader volgt dat het UWV voor het recht op uitkering op grond van de Wajong 2015 dus moet beoordelen of de betrokkene aan (ten minste) een van de vier in het eerste lid van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit genoemde voorwaarden voldoet. Wanneer dat het geval is, dan moet het UWV beoordelen of deze situatie duurzaam is als bedoeld in artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong 2015.
In de nota van toelichting bij het Besluit van 8 oktober 2014 tot wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten in verband met de Invoeringswet Participatiewet (Stb. 2014, 359), waarbij ook het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) is aangepast, staat dat de term ‘mogelijkheden tot arbeidsparticipatie’ gelijk is aan het begrip ‘arbeidsvermogen’ (pagina 5 en verder). Arbeidsvermogen is het vermogen van een individu om doelgerichte handelingen in een arbeidsorganisatie te verrichten die resulteren in producten of diensten die een economische waarde hebben. Met ‘economische waarde’ wordt bedoeld dat een werkgever bereid is loon te betalen voor een verrichte taak. Verder blijkt uit de nota van toelichting dat het duurzaam niet hebben van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie betekent dat de mogelijkheden noch door medisch herstel noch door training (bijvoorbeeld scholing) kunnen verbeteren.
Het UWV heeft in verband met de inwerkingtreding van de Wajong 2015 per 1 januari 2015 de methode Sociaal Medische Beoordeling Arbeidsvermogen (SMBA) ontwikkeld. Voor het toepassen van de SMBA-systematiek heeft het UWV het ‘Compendium Participatiewet’ vastgesteld.
8. De vraag ligt voor, of bij eiser tussen 6 maart 2015 en 15 januari 2019 alsnog sprake was van een situatie van duurzaam geen arbeidsvermogen ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak.
9. Het bestreden besluit is gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts b&b van 15 januari 2019. De verzekeringsarts b&b heeft het dossier van eiser bestudeerd.
De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat de medische situatie van eiser niet is veranderd. Er is sprake van een licht verstandelijke beperking en lichamelijke beperkingen. Met de geconstateerde beperkingen en wensen van eiser is al rekening gehouden door de verzekeringsartsen van het UWV. De CIZ-indicatie is in overeenstemming met het beeld zoals al is geschetst door de verzekeringsartsen in 2015. Eiser heeft arbeidsvermogen en komt daarom niet in aanmerking voor een Wajong-uitkering. Er vindt daarom geen beoordeling van de duurzaamheid van de beperkingen plaats. Het feit dat de CIZ-indicatie blijvend is, past bij het beeld van eiser met blijvende beperkingen en een begeleidingsbehoefte, maar het vormt geen aanleiding tot het aannemen van meer beperkingen. Er is geen sprake van toename van klachten en beperkingen op grond van het medisch beeld op enige datum na 6 maart 2015. De verzekeringsarts b&b concludeert dat er geen sprake is van een verslechterde gezondheid ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak op 21 september 2016 (de datum van het besluit van het CIZ) of op enige andere datum na 6 maart 2015. Er is sprake van arbeidsvermogen.
10. De rechtbank is van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts b&b heeft het dossier bestudeerd, waaronder de rapporten van de verzekeringsarts van 10 juni 2015 en de verzekeringsarts b&b van 14 juni 2016 die ten grondslag lagen aan de beoordeling van het arbeidsvermogen per 6 maart 2015. Dat eiser niet is gezien door een verzekeringsarts, maakt het bestreden besluit niet onzorgvuldig omdat eiser zelf heeft afgezien van een hoorzitting. Eiser heeft bovendien niet gesteld, en het is de rechtbank ook niet gebleken, dat de verzekeringsarts b&b met betrekking tot de beoordelingsperiode medische feiten heeft gemist.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b in het rapport van 15 januari 2019 inzichtelijk en voldoende gemotiveerd dat eiser in de beoordelingsperiode arbeidsvermogen heeft. De rechtbank overweegt allereerst dat alleen de objectief vast te stellen beperkingen van belang zijn voor de beoordeling van het arbeidsvermogen van eiser. Volgens vaste rechtspraak is de subjectieve beleving van een betrokkene van zijn klachten en beperkingen niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij hem zijn vast te stellen. De rechtbank overweegt vervolgens dat de verzekeringsarts b&b op de hoogte was van eisers klachten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b inzichtelijk en voldoende gemotiveerd waarom er in de beoordelingsperiode geen sprake is van toegenomen beperkingen ten opzichte van 6 maart 2015. De verzekeringsarts b&b is daarbij ook uitgebreid ingegaan op de CIZ-indicatie van 21 september 2016 en heeft de gegevens die daaruit blijken expliciet in verband gebracht met de gegevens zoals die blijken uit de eerdere rapporten van de verzekeringsarts en verzekeringsarts b&b. De rechtbank voegt over de indicatie van het CIZ toe dat uit een indicatiebesluit zonder onderliggende medische gegevens op zich geen conclusies kunnen worden getrokken over arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen (in soortgelijke zin:ECLI:NL:CRVB:2014:1876). Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De rechtbank ziet geen aanwijzingen dat de verzekeringsarts b&b de ernst van de klachten en beperkingen van eiser heeft onderschat. Hoewel het beroep tijdens de zitting is geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen te reageren op bestreden besluit 2 door middel van inschakeling van een eigen deskundige, heeft eiser daarna geen reactie of medische gegevens meer ingediend. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsarts b&b dat eiser op enige datum na 6 maart 2015 geen toegenomen beperkingen heeft ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak als op 6 maart 2015. 11. De rechtbank zal de rechtsgevolgen van bestreden besluit 1 in stand laten, omdat het UWV naar aanleiding van de aanvraag van 21 september 2017 terecht heeft besloten dat eiser geen recht heeft op een Wajonguitkering. Dit betekent dat de uitkomst van de zaak hetzelfde blijft.
Het beroep tegen bestreden besluit 2 wordt ongegrond verklaard.
12. Omdat de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaart, moet het UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
13. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Het UWV wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.050,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 525,00 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond en vernietigt dat besluit voor zover daarin een beoordeling of eiser toegenomen arbeidsongeschikt is ontbreekt;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van bestreden besluit 1 in stand blijven;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 46,00 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2020.
Afschrift verzonden aan partijen op: