ECLI:NL:RBOBR:2019:3914

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
18/1483
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit loongerelateerde WGA-uitkering en IVA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 10 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. G.J.A. van de Grint, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mw. mr. drs. C.L. Schuren. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, waarin werd vastgesteld dat zij per 28 juni 2017 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), met een vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Eiseres was van mening dat zij ook recht had op een IVA-uitkering, omdat zij volledig arbeidsongeschikt was, en voerde aan dat verweerder ten onrechte geen IVA-uitkering had toegekend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres zich op 1 juli 2015 ziek had gemeld en dat er geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid in de zin van de IVA. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende informatie had verzameld en dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid zorgvuldig was uitgevoerd. Eiseres had medische informatie ingediend ter ondersteuning van haar beroep, maar de rechtbank concludeerde dat deze informatie geen nieuwe feiten of omstandigheden opleverde die de eerdere beoordeling konden weerleggen.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar heeft verweerder wel veroordeeld tot vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht en de proceskosten in bezwaar en beroep. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 2.304,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/1483

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. G.J.A. van de Grint),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mw. mr. drs. C.L. Schuren).

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2017 heeft verweerder vastgesteld dat eiseres per 28 juni 2017 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80-100%.
Bij besluit van 11 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting heeft de rechtbank besloten dat het onderzoek nog niet volledig was. De rechtbank heeft daarop het onderzoek ter zitting geschorst. Eiser heeft nadere stukken ingediend. Verweerder heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek gesloten zonder een nadere zitting.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres was werkzaam als zorgverleenster voor 24 uur per week. Op 1 juli 2015 heeft zij zich ziek gemeld wegens fysieke en psychische klachten.
2. Het bestreden besluit houdt in dat eiseres volledig arbeidsongeschikt is, maar dat geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid in de zin van de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA).
3. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte geen IVA-uitkering aan haar heeft toegekend. Het is onbegrijpelijk dat verweerder meent dat zij dan in de toekomst nog werkzaamheden zou kunnen verrichten. De medische situatie verslechtert alleen maar. Zij heeft een indicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg gekregen voor 24-uurszorg voor onbepaalde tijd, omdat ze hulp nodig heeft bij alle dagelijkse activiteiten. Er had informatie moeten worden opgevraagd bij de behandelend sector. Verweerder heeft een zuiver fictieve beoordeling gemaakt van waar eiseres wel nog verbetering kan verwachten. Niet is aangegeven hoeveel en welke beperkingen duurzaam worden geacht en welke niet.
Ter onderbouwing van haar beroep heeft eiseres medische informatie ingediend afkomstig van longverpleegkundige Van Vasteren, een eindverslag handtherapie van 29 maart 2016 en een verslag reumatologie. Eiseres heeft tot slot de rechtbank verzocht verweerder te veroordelen tot toekenning van een extra artikel 53 Wet WIA-toeslag. Dat stond al in het bezwaarschrift en daarop is door verweerder ten onrechte niet beslist.
4. De stelling van eiseres dat verweerder nadere informatie had moeten opvragen bij
(oud-) behandelaars van eiseres, volgt de rechtbank niet. Het is in beginsel aan de verzekeringsarts (Bezwaar en Beroep) (B&B) om te beoordelen of hij voldoende informatie beschikbaar heeft om tot een zorgvuldige medische beoordeling te komen en de enkele stelling van eiseres dat dat hier niet had gemogen, is onvoldoende om de beoordeling voor onzorgvuldig te houden. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het dossier juist dat informatie van de behandelend sector zichtbaar is betrokken bij de beoordeling door de verzekeringsartsen. De verzekeringsarts heeft de dossiergegevens bestudeerd en eiseres gezien op het spreekuur van 14 februari 2017. Daarbij is blijkens het rapport van de verzekeringsarts van 14 februari 2017 ook informatie betrokken van de huisarts, reumatoloog en internist uit oktober 2016. De verzekeringsarts B&B heeft in bezwaar eveneens de dossiergegevens bestudeerd en eiseres gezien op het spreekuur van 6 februari 2018. Tijdens het spreekuur bleek eiseres alleen nog voor controle bij de longverpleegkundige en diëtiste te lopen. Zoals de verzekeringsarts B&B terecht heeft aangegeven, heeft hij in bezwaar bovendien wel nog gegevens bij de longarts opgevraagd en verkregen.
5. Voor wat betreft de inhoudelijke beoordeling overweegt de rechtbank als volgt. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
6. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) geoordeeld dat blijkens de wetsgeschiedenis de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid waarbij hij een inschatting dient te maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Bij de vraag of er sprake is van duurzaamheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
7. Door de verzekeringsarts B&B is inzichtelijk uiteengezet op welke vlakken er nog verbetering bij eiseres wordt verwacht. De verzekeringsarts B&B heeft in de rapportage van 22 februari 2018 de checklist ‘beoordeling duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen’ langsgelopen. Per ziektebeeld heeft de verzekeringsarts B&B aangegeven welke behandelmogelijkheden aanwezig zijn. Ook heeft hij, anders dan eiseres heeft aangevoerd, concreet aangegeven welke beperkingen er horen bij de ziektebeelden, en welke beperkingen kunnen afnemen na adequate behandeling. Er zijn ook concrete behandelmethoden genoemd. De verzekeringsarts B&B heeft tot slot een prognose Functionele Mogelijkhedenlijst opgesteld, waarmee de arbeidsdeskundige B&B een zogenoemde bottleneck analyse kon maken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts B&B daarmee een onderbouwing gegeven voor zijn oordeel dat er nog verbetermogelijkheden voor eiseres zijn, toegespitst op de situatie van eiseres.
8. Ter onderbouwing van haar stelling dat haar medische situatie niet zal verbeteren, heeft eiseres hangende beroep nog een aantal medische documenten overgelegd. In een rapportage van 29 april 2019 heeft de verzekeringsarts B&B hierop gereageerd. Hij heeft aangegeven dat de aangereikte medische documenten medisch inhoudelijk geen nieuwe zaken weergeven. De rechtbank volgt dit standpunt: in de documenten staat geen informatie waaruit blijkt dat de door de verzekeringsarts B&B vastgestelde beperkingen of mogelijkheden tot verbetering van die beperkingen onjuist zouden zijn. Eiseres heeft ook niet toegelicht waarom volgens haar uit deze informatie iets anders zou volgen.
9. Over de CIZ-zorgindicatie heeft de verzekeringsarts B&B in de medische rapportage van 22 februari 2018 aangegeven dat deze niets verandert aan de positieve prognose van eiseres, omdat deze is gebaseerd op de huidige mate van beperkingen en niet op de mogelijkheden in de toekomst. De rechtbank overweegt dat het vaste jurisprudentie is dat een CIZ-indicatie, zonder onderliggende medische gegevens, geen betekenis heeft voor de beoordeling in het kader van de WIA (zie bijvoorbeeld Centrale Raad van Beroep 4 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1876). Een CIZ-indicatiebesluit wordt opgesteld ten behoeve van zorg in het kader van een andere wet en gaat uit van een geheel ander beoordelingskader.
10. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts (B&B). Om die reden wijst de rechtbank ook het verzoek van eiseres om een deskundige te benoemen af.
11. Voor wat betreft de arbeidskundige beoordeling overweegt de rechtbank als volgt. Bij de voorbereiding van de zitting bleek de rechtbank dat een deel van de arbeidskundige rapportage ontbrak. Het betrof de motivering van de signaleringen. Deze informatie heeft de rechtbank bij verweerder opgevraagd en is door verweerder bij brief van 21 februari 2019 aan de rechtbank toegezonden. Eiseres heeft na de zitting de gelegenheid gekregen op deze stukken te reageren.
12. Eiseres heeft primair verzocht om deze stukken buiten behandeling te laten, omdat zij te laat zijn ingediend. Subsidiair heeft zij aangegeven dat zij betwist de bij de betreffende functies behorende inspanningen te kunnen leveren.
13. De rechtbank wijst het primaire verzoek van eiseres af, nu zij in de gelegenheid is gesteld om op de stukken van verweerder te reageren en daarmee niet in haar procesbelang wordt geschaad.
14. De stelling van eiseres dat zij niet in staat is de bij de betreffende functies behorende inspanningen te verrichten, betreft in feite een medische beroepsgrond. Daarover heeft de rechtbank hiervoor al overwogen, dat deze niet slagen.
15. Uitgaande van de juistheid van de bij eiseres vastgestelde medische beperkingen, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geduide functies voor eiseres niet geschikt zijn. De arbeidsdeskundige B&B heeft de zogeheten signaleringen van een adequate toelichting voorzien.
16. In reactie op het verzoek van eiseres om een verhoging van haar uitkering op grond van artikel 53 van de Wet WIA overweegt de rechtbank als volgt. Het primaire besluit van verweerder betrof de beslissing op een aanvraag om een WIA-uitkering van eiseres. Die aanvraag had geen betrekking op de verhoging op grond van artikel 53 van de Wet WIA, en daarop is in het primaire besluit ook niet beslist. Dat betekent dat dit buiten de omvang van het onderhavige geding valt. In bezwaar heeft eiseres al aangegeven te menen dat zij hier wel recht op heeft: zoals verweerder heeft aangegeven, zou zij hiervoor een aparte aanvraag kunnen indienen bij verweerder.
17. Nu verweerder pas hangende beroep een motivering heeft gegeven voor de signaleringen, is sprake van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. De rechtbank passeert dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, nu eiseres hierop heeft kunnen reageren in de beroepsfase en daardoor niet is benadeeld.
18. Het beroep is ongegrond.
19. De rechtbank ziet in het gebrek in de arbeidskundige beoordeling wel aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt en dat verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres in bezwaar en beroep. De rechtbank stelt deze kosten vast op € 2.304,- (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting in de bezwaarfase, 1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het geven van een nadere schriftelijke toelichting na zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op om het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.304,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Palmboom, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.A. Vermeulen - van Bree, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.