ECLI:NL:CRVB:2014:1679
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J. Kraan
- J.J.A. Kooijman
- G.P.A.M. Garvelink-Jonkers
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over beroepsziekte en schadevergoeding bij RSI-klachten van ambtenaar
In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 15 mei 2014, wordt de zaak behandeld van een ambtenaar die sinds 2001 als beleidsmedewerker werkzaam was bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De ambtenaar meldde zich in 2003 ziek en kreeg in 2009 eervol ontslag wegens ongeschiktheid tot het verrichten van haar arbeid door ziekte. In 2009 stelde zij de Minister van Veiligheid en Justitie aansprakelijk voor de schade die zij leed als gevolg van haar arbeidsongeschiktheid, waarbij zij stelde dat haar klachten, waaronder RSI, voortkwamen uit onveilige werkomstandigheden. De Minister weigerde haar ziekte als beroepsziekte te erkennen, wat leidde tot een rechtszaak.
De rechtbank oordeelde dat de Minister de aanvraag van de ambtenaar om haar ziekte als beroepsziekte aan te merken ten onrechte had afgewezen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde dit oordeel en stelde vast dat de klachten van de ambtenaar in overwegende mate hun oorzaak vonden in de aan haar opgedragen werkzaamheden. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit van de Minister niet voldeed aan de vereisten van een deugdelijke motivering en droeg de Minister op om dit gebrek te herstellen. De Raad benadrukte dat de ambtenaar recht heeft op een zorgvuldige behandeling van haar aanvraag en dat de verjaringstermijn voor haar schadevergoeding was gestuit door haar eerdere verzoeken.
De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de erkenning van beroepsziekten binnen het ambtenarenrecht en de verantwoordelijkheden van werkgevers in het kader van de zorgplicht. De Raad concludeerde dat de Minister binnen tien weken na de uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen, waarbij de ambtenaar de gelegenheid kreeg om haar aanspraken nader te specificeren.