ECLI:NL:CRVB:2014:1480
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstand op basis van gezamenlijke huishouding en wederzijdse zorg
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene had op 21 mei 2012 een aanvraag ingediend, waarbij hij aangaf inwonend te zijn bij een persoon op een bepaald adres. De gemeente Amsterdam voerde een onderzoek uit naar de aanvraag, waaruit bleek dat betrokkene en de persoon bij wie hij woonde, een gezamenlijke huishouding voerden. De gemeente wees de aanvraag af op basis van deze gezamenlijke huishouding.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van betrokkene gegrond en vernietigde het besluit van de gemeente, omdat er volgens hem geen sprake was van wederzijdse zorg, wat een vereiste is voor het aannemen van een gezamenlijke huishouding. De gemeente ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er wel degelijk sprake was van wederzijdse zorg. De Raad oordeelde dat de feiten en omstandigheden, zoals de zorg die betrokkene en de persoon bij wie hij woonde voor elkaar boden, voldoende waren om aan te nemen dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding.
De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de gemeente ongegrond. Dit betekent dat betrokkene geen recht had op bijstand naar de norm voor een alleenstaande, omdat hij in de beoordelingsperiode een gezamenlijke huishouding voerde. De uitspraak benadrukt het belang van de criteria voor gezamenlijke huishouding en wederzijdse zorg in het kader van de WWB.