ECLI:NL:CRVB:2014:1119
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting door appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Breda. De appellant, die sinds 2 maart 2005 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had geen melding gemaakt van zijn inkomsten uit bedrijfsactiviteiten die hij had vanuit verschillende stichtingen. Dit leidde tot een onderzoek door de gemeente Breda, waarbij bleek dat appellant als bestuurder van deze stichtingen inkomsten had gegenereerd, maar deze niet had opgegeven in zijn periodieke verklaringen. De Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda heeft daarop besloten om de bijstand over een bepaalde periode in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld, waaronder de stelling dat hij niet op de hoogte was van zijn verplichtingen en dat hij een afspraak had gemaakt met zijn klantmanager over het opgeven van inkomsten. De Raad oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat er een dergelijke afspraak was en dat hij zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van de ontvangen bedragen.
De Raad bevestigde dat de commissie bevoegd was om de bijstand te herzien en terug te vorderen, en dat de berekeningswijze van de inkomsten consistent was. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en P.W. van Straalen en C.H. Rombouts als leden, in aanwezigheid van griffier A.C. Oomkens.