In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 september 2016 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van 1 april 2014. Het verzoek is ingediend door de appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. K.G.A.P. Boemaars, tegen de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda. De appellant had in de eerdere uitspraak de inlichtingenverplichting van artikel 17 van de Wet werk en bijstand (WWB) niet nagekomen door geen melding te maken van zijn inkomsten uit bedrijfsactiviteiten van stichtingen waar hij bestuurder van was. De commissie had daarop de kosten van bijstand teruggevorderd.
In het verzoek om herziening werd een beroep gedaan op een arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarin de appellant was vrijgesproken van opzettelijke schending van de inlichtingenverplichting. Het hof oordeelde dat de appellant in de betreffende periode weliswaar niet tijdig de nodige gegevens had verstrekt, maar dat hem hiervan geen verwijt kon worden gemaakt. De Raad oordeelde echter dat dit arrest niet kon worden aangemerkt als een feit of omstandigheid die aanleiding gaf tot herziening, omdat het arrest na de eerdere uitspraak was gegeven.
De Raad concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die tot een andere uitspraak hadden kunnen leiden, en wees het verzoek om herziening af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van griffier C. Moustaïne.