ECLI:NL:CRVB:2013:BY8076

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-4585 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de UGM-uitkering en de WW-uitkering van een gewezen beroepsmilitair

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de UGM-uitkering van een gewezen beroepsmilitair in mindering mag worden gebracht op de WW-uitkering. De betrokkene, geboren in 1950, ontving sinds 1 november 2005 een UGM-uitkering na het verkrijgen van functioneel leeftijdsontslag. In 2011 heeft hij een WW-uitkering aangevraagd, maar deze werd niet uitbetaald omdat de UGM-uitkering in mindering werd gebracht. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant) stelde dat de UGM-uitkering gelijkgesteld moet worden met een ouderdomspensioen, waardoor deze op de WW-uitkering in mindering moest worden gebracht volgens artikel 34 van de WW.

De rechtbank Leeuwarden had eerder het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en het besluit van de appellant vernietigd, omdat de rechtbank oordeelde dat de UGM-uitkering niet als een uitkering voor oudedagsvoorziening kon worden aangemerkt. Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling verwezen naar eerdere uitspraken en concludeert dat de UGM-uitkering terecht in mindering is gebracht op de WW-uitkering. De Raad oordeelt dat de hoogte van de UGM-uitkering hoger is dan het vastgestelde recht op WW-uitkering, waardoor de WW-uitkering niet aan betrokkene wordt uitbetaald.

Daarnaast heeft de betrokkene een beroep gedaan op schending van het gelijkheidsbeginsel, maar deze stelling kon niet worden onderbouwd. Het hoger beroep van de appellant slaagt, en de aangevallen uitspraak wordt vernietigd. De Raad verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/4585 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 5 juli 2012, 11/2942 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[A. te B.]
Datum uitspraak 9 januari 2012.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. D. van Zoelen een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2012. Voor appellant is verschenen mr. F.H.M.A. Swarts. Voor betrokkene is verschenen mr. Van Zoelen.
OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene, geboren [in] 1950, heeft met ingang van 1 november 2005 functioneel leeftijdsontslag gekregen als beroepsmilitair in verband met het bereiken van de 55-jarige leeftijd. Met ingang van 1 november 2005 is hem een uitkering toegekend op grond van de Uitkeringswet gewezen militairen (UGM).
1.2. Betrokkene is na het functioneel leeftijdsontslag van 1 november 2005 tot 1 januari 2010 en van 23 augustus 2010 tot 23 augustus 2011 aangesteld geweest als burgerlijk ambtenaar bij het Ministerie van Defensie. Betrokkene heeft een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd bij appellant.
1.3. Bij besluit van 24 augustus 2011 heeft appellant vastgesteld dat betrokkene met ingang van 23 augustus 2011 recht heeft op een WW-uitkering. Op die uitkering heeft appellant de UGM-uitkering in mindering gebracht, waardoor de WW-uitkering niet tot uitbetaling komt. Bij besluit van 24 oktober 2011 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 24 augustus 2011 ongegrond verklaard. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat de UGM-uitkering van betrokkene een met een ouderdomspensioen gelijk te stellen uitkering is, die op grond van artikel 34 van de WW in mindering moet worden gebracht op de WW-uitkering.
2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene bij de aangevallen uitspraak gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van betrokkene. De rechtbank heeft geoordeeld dat de UGM-uitkering niet kan worden aangemerkt als een uitkering die bij wijze van oudedagsvoorziening is toegekend. Volgens de rechtbank is niet voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 34, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW noch aan artikel 1, eerste lid, van het Besluit Regeling Gelijkstelling van uitkeringen met ouderdomspensioen (Stcrt. 1991, 244, hierna: Besluit), zodat appellant de UGM-uitkering niet op betrokkenes WW-uitkering in mindering mocht brengen.
3.1. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Hij heeft zijn standpunt herhaald dat de UGM-uitkering moet worden gezien als een uit een vervulde dienstbetrekking voortvloeiende periodieke uitkering die bij wijze van oudedagsvoorziening is toegekend voorafgaande aan een recht op ouderdomspensioen bedoeld in artikel 34, eerste lid, van de WW en daarom moet worden gelijkgesteld met een ouderdomspensioen.
3.2. Betrokkene heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voor het toepasselijke wettelijk kader wordt verwezen naar overweging 3 van de aangevallen uitspraak.
4.2. In de partijen bekende uitspraak van 10 oktober 2012 (LJN BX8998) is geoordeeld dat een UGM-uitkering een uitkering is die op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit met een ouderdomspensioen moet worden gelijkgesteld. Verwezen wordt naar de in die uitspraak onder 4.3.1 tot en met 4.3.5 opgenomen overwegingen.
4.3. Naar aanleiding van hetgeen betrokkene heeft aangevoerd bestaat er geen aanleiding daar in deze zaak anders over te oordelen. Hieruit volgt dat appellant de UGM-uitkering terecht in mindering heeft gebracht op de WW-uitkering van betrokkene. Onbetwist is dat de hoogte van de UGM-uitkering hoger is dan het voor betrokkene vastgestelde recht op WW-uitkering, zodat terecht is bepaald dat de WW-uitkering niet aan betrokkene wordt uitbetaald.
4.4. Betrokkene heeft aangevoerd dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat bij vele oud-militairen die in dezelfde situatie verkeren de UGM-uitkering niet in mindering wordt gebracht op de WW-uitkering. Betrokkene heeft deze stelling, zoals hij zelf reeds heeft erkend, niet kunnen onderbouwen, zodat deze grond reeds daarom niet slaagt.
4.5. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-vernietigt de aangevallen uitspraak;
-verklaart het beroep tegen het besluit van 24 oktober 2011 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2012.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) D.E.P.M. Bary
JvC