ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3442

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12/2332 WIA + 12/4216 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-uitkering en arbeidsongeschiktheid van appellante

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam met betrekking tot haar WGA-uitkering. Appellante, vertegenwoordigd door mr. A. Staal, heeft in hoger beroep gesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 27 juli 2009 niet correct is vastgesteld door het Uwv. Het Uwv had eerder vastgesteld dat appellante recht had op een WGA-vervolguitkering, maar de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 35 tot 45%. Na bezwaar werd deze mate verhoogd naar 45 tot 55%. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere besluiten van het Uwv beoordeeld en geconcludeerd dat de bezwaarverzekeringsarts de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 26 augustus 2008 correct heeft toegepast voor de schatting per 27 juli 2009. De Raad oordeelt dat de signaleringen op de formulieren voor de functiebeoordeling voldoende zijn toegelicht door de bezwaararbeidsdeskundige en bezwaarverzekeringsarts. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de medische situatie van appellante niet is verslechterd sinds de eerdere beoordeling en dat de functies inpakker en metaalbewerker passend zijn voor appellante. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

12/2332 WIA, 12/4216 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
15 maart 2012, 10/1301 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 6 maart 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Staal hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een beslissing op bezwaar van 19 juni 2012 ingediend. Appellante heeft op deze stukken haar zienswijze gegeven. Het Uwv heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2012. Appellante is met kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.P.A. Loogman.
OVERWEGINGEN
1.1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak en de tussen partijen gewezen tussenuitspraak van de Raad van 13 juli 2011, LJN BR1906. De Raad volstaat thans met het volgende.
1.2. Bij besluit van 12 oktober 2007 is aan appellante met ingang van 27 augustus 2007 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Na herbeoordeling heeft het Uwv bij besluit van 21 april 2008, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 22 september 2008, de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 21 april 2008 vastgesteld op 37%. Bij uitspraak van 24 juni 2009 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 22 september 2008 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Beide partijen hebben hoger beroep ingesteld. Bij de onder 1.1 vermelde tussenuitspraak van 13 juli 2011 heeft de Raad geconcludeerd dat het besluit van 22 september 2008 niet op een afdoende arbeidskundige grondslag berust en het Uwv in de gelegenheid gesteld het gebrek in de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit te helen. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 1 augustus 2011 op arbeidskundige gronden de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 21 april 2008 bepaald op 80 tot 100%.
1.3. Bij besluit van 27 juli 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante na einde van de loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 1 augustus 2009 recht heeft op een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Bij besluit van 31 maart 2010 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 27 juli 2009 gegrond verklaard en de mate van haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 45 tot 55%. Appellante heeft tegen het besluit van 31 maart 2010 beroep ingesteld. In verband met zijn onder 1.2 vermelde besluit van 1 augustus 2011 heeft het Uwv op 11 augustus 2011 een gewijzigde beslissing op bezwaar (bestreden besluit 1) genomen. Het Uwv heeft daarbij vastgesteld dat appellante vanaf 27 juli 2009 alsnog recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering als bedoeld in artikel 60, derde lid, van de Wet WIA.
De hoogte van deze loonaanvullingsuitkering wordt op grond van artikel 61, tweede lid, van de Wet WIA vastgesteld op 70% van de loongerelateerde WGA-uitkering. De resterende verdiencapaciteit van appellante per 27 juli 2009, zoals meegedeeld bij brief van 26 januari 2010, blijft ongewijzigd € 786,13 per maand. Verder is bij bestreden besluit 1 meegedeeld dat vanaf 26 januari 2012 de inkomenseis zal gelden.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank vooropgesteld dat het Uwv met het besluit van 1 augustus 2011 alleen een oordeel heeft gegeven over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 21 april 2008. Het Uwv heeft met dat besluit geen (ander) besluit genomen over de mate van arbeidsongeschiktheid per 27 juli 2009. Dat aan appellante vanaf 27 juli 2009 een WGA-loonaanvullingsuitkering is toegekend, volgt uit de artikelen 60 en 61 van de Wet WIA. Het alsnog aannemen van volledige arbeidsongeschiktheid per 21 april 2008 is naar het oordeel van de rechtbank geenszins onverenigbaar met het vaststellen van de verdiencapaciteit per 26 januari 2010 en het als resultaat daarvan stellen van een inkomenseis per 26 januari 2012. De beroepsgrond dat het vaststellen van een verdiencapaciteit zich niet verdraagt met de nadere beoordeling per
21 april 2008 slaagt niet.
2.2. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling per 27 juli 2009. Met de uitspraken van de rechtbank van 24 juni 2009 en de Raad van 13 juli 2011 is komen vast te staan dat er geen reden is te twijfelen aan de vastgestelde medische beperkingen per 21 april 2008. De rechtbank volgt het medisch oordeel van de bezwaarverzekeringsarts dat niet blijkt dat de medische situatie sindsdien is verslechterd.
2.3. De rechtbank acht de door het Uwv gegeven motivering voor de geschiktheid van appellante voor de functies inpakker koekjes (sbc-code 111190) en metaalbewerker (sbc-code 264122) toereikend.
2.4. De rechtbank is van oordeel dat de toelichting op de signalering bij het beoordelingspunt tillen bij de functie wikkelaar (sbc-code 267050) niet toereikend is, zodat deze functie dan ook niet aan appellante mocht worden voorgehouden. Aan de aangevallen uitspraak, waar voor eiseres wordt gelezen appellante, wordt het volgende ontleend:
“De rechtbank stelt vast dat het beoordelingspunt tillen geen frequentie in combinatie met een gewicht kent. De score beperkt houdt in dat de verzekerde 5 tot 10 kilogram kan tillen. De Basisinformatie CBBS stelt bij dit beoordelingspunt ook expliciet dat moet worden beoordeeld of “een cliënt eigenlijk wel in staat geacht mag worden om deze activiteit incidenteel uit te voeren, met een bepaald gewicht”. De rechtbank is niet gebleken dat door de (bezwaar)verzekeringsarts een dergelijke beoordeling heeft plaatsgevonden. In de aanvullende rapportage van 31 maart 2010 van de bezwaararbeidsdeskundige en de bezwaarverzekeringsarts is er, naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte, vanuit gegaan dat eiseres vijfmaal per uur 5 kg kan dragen. Dat volgt niet uit de FML of het systeem van het CBBS op het beoordelingspunt tillen.”
2.5. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 31 maart 2010 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd omdat het een juiste arbeidskundige onderbouwing ontbeert en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak.
3.1. Het hoger beroep van appellante is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over bestreden besluit 1 voor zover aan het beroep tegen dat besluit niet is tegemoet gekomen. Onder verwijzing naar hetgeen in bezwaar en in beroep is aangevoerd heeft appellante in hoger beroep betwist dat zij op en na 27 juli 2009 een resterende verdiencapaciteit had en dat voor haar na ommekomst van een wachttijd een inkomenseis geldt. Zij handhaaft het standpunt dat de medische beoordeling die ten grondslag ligt aan bestreden besluit 1 niet juist is. Zij blijft van mening dat de functies inpakker koekjes en metaalbewerker niet geduid hadden mogen worden gelet op de in die functies voorkomende belasting.
3.2. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv op 19 juni 2012 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (bestreden besluit 2). Het Uwv handhaaft het standpunt dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 27 juli 2009 juist is vastgesteld en dat de resterende verdiencapaciteit ongewijzigd € 786,13 blijft. Met het bijgevoegde rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 1 juni 2012 zijn de mogelijkheden van appellante om te tillen nader onderbouwd. Met inachtneming hiervan heeft de bezwaararbeidsdeskundige in zijn bijgevoegde rapport van 6 juni 2012 de geschiktheid van de functie wikkelaar opnieuw beoordeeld en akkoord bevonden.
3.3. In haar zienswijze op bestreden besluit 2 heeft appellante erop gewezen dat met de nadere onderbouwing van de bezwaarverzekeringsarts van het aspect tillen er sprake is van een ontoelaatbare relativering van de aanvankelijk gekozen waardering van de belastbaarheid. Ook acht zij zich niet geschikt voor de geselecteerde functie inpakker nu in deze functie reiken 800x per uur voorkomt en uit de FML blijkt dat zij beperkt is ten aanzien van reiken tot 600x per uur.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. De beroepsgrond van appellante tegen het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van bestreden besluit 1 slaagt niet. In zijn rapport van 19 januari 2010, waarop bestreden besluit 1 is gebaseerd, heeft de bezwaarverzekeringsarts na zijn onderzoek inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 26 augustus 2008, die ten grondslag ligt aan de schatting per 21 april 2008, ook geldig is voor de schatting per 27 juli 2009. De rechtbank heeft terecht de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts gevolgd dat niet is gebleken dat de medische situatie sedert 21 april 2008 is verslechterd. Ook in hoger beroep heeft appellante geen medische gegevens overgelegd die aanknopingspunten geven om aan te nemen dat appellante per 27 juli 2009 meer beperkingen heeft dan de bezwaarverzekeringsarts heeft aangenomen in de FML.
4.1.2. Ook de beroepsgrond van appellante tegen het oordeel van de rechtbank over de geschiktheid voor de functies inpakker (handmatig) (sbc-code 111190) en machinaal metaalbewerker (sbc-code 264122) slaagt niet. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de door de bezwaararbeidsdeskundige in haar rapporten van 25 januari en 31 maart 2010 en de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 31 maart 2010 gegeven motivering voor de geschiktheid van appellante voor deze functies toereikend is. De signaleringen op de formulieren resultaat functiebeoordeling - die duiden op mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellante - zijn door de bezwaararbeidsdeskundige en de bezwaarverzekeringsarts voldoende inzichtelijk toegelicht. Hetgeen appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht is, voor zover dat geen herhaling betreft, door de bezwaararbeidsdeskundige op overtuigende wijze weersproken in haar rapport van
6 juni 2012.
4.1.3. Uit 4.1.1 en 4.1.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
4.2.1. Bij bestreden besluit 2 heeft het Uwv opnieuw beslist op het door appellante gemaakte bezwaar tegen het besluit van 27 juli 2009. Het Uwv komt niet volledig tegemoet aan de bezwaren van appellante zodat bestreden besluit 2 op grond van de artikelen 6:18, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht in de beoordeling van dit geschil moet worden betrokken.
4.2.2. Met betrekking tot de medische grondslag van bestreden besluit 2 heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 1 juni 2012 het volgende overwogen:
“De beoordeling is gebaseerd op de functionele mogelijkhedenlijst van 26-8-2008. In die periode werd de gebruikershandleiding CBBS gebruikt uit 2001. In die handleiding wordt wel melding gemaakt van een basis frequentie bij punt IV 14, zie pagina 78 onderaan. Dit is waar de frequentie van 5x per uur vandaan komt. Bij de nieuwe gebruikershandleiding CBBS van 2009 is deze frequentie weggelaten, dit is ook het punt waar de rechtbank aan refereert. De reden van het weglaten is mij overigens niet bekend. Voorts wil ik opmerken dat het item 4.15 frequent lichte voorwerpen als niet beperkt aangegeven. Dit item gaat volgens het handboek over items tussen 0,5 en maximaal 5 kg. Daarmee is dus in de functionele mogelijkhedenlijst aangegeven dat betrokkene 5x per uur (en dus ook een hogere frequentie dan 5x) 5 kg kan tillen. De argumentatie dat betrokkene dus 1x per dag 8 kg kan tillen omdat de frequentie veel lager is, is daarmee naar mijn mening niet onjuist. Tot slot moet worden opgemerkt dat in de nieuwe gebruikershandleiding van 2009 staat dat als een gewicht tussen de 5 en 10 kg mogelijk is, terwijl de beperking staat op 5 kg, dit in de toelichting aangegeven moet worden. In de oude handleiding staat dit niet. Derhalve zal ik dit in de functionele mogelijkhedenlijst toevoegen.”
Het Uwv heeft in het verweerschrift geconcludeerd dat aldus de bezwaarverzekeringsarts het door de rechtbank geconstateerde gebrek dat de FML niet is ingevuld conform de nieuwe instructies in de basisinformatie CBBS heeft hersteld en de mogelijkheden van appellante ten aanzien van tillen nader onderbouwd. De Raad onderschrijft deze conclusie.
4.2.3. De beroepsgrond ten aanzien van de geschiktheid voor de functie wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (sbc-code 267050) slaagt evenmin. Het Uwv heeft met het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 6 juni 2012 uitvoerig en voldoende overtuigend de passendheid van deze functie gemotiveerd. Daarbij is de bezwaararbeidsdeskundige uitgegaan van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid. Van niet of onvoldoende gemotiveerde overschrijding van die belastbaarheid van appellante dan wel ontoelaatbare relativering daarvan blijkt niet.
4.2.4. Met betrekking tot de - eerste tegen bestreden besluit 2 - aangevoerde grond dat de functie inpakker (handmatig) (sbc-code 111190) niet geschikt is vanwege overschrijding van de belastbaarheid in verband met het aspect reiken wijst de Raad er allereerst op dat appellante dit standpunt ook heeft ingenomen ten aanzien van de aan de schatting per
21 april 2008 ten grondslag gelegde functienummers inpakker (handmatig) (sbc-code 111190). Naar aanleiding daarvan heeft de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 11 september 2008 toegelicht dat de (bezwaar)verzekeringsarts te kennen heeft gegeven dat appellante binnen armlengte onbeperkt kan reiken. Door licht voorover te buigen wordt de reikafstand nog meer verkleind. De relatief hogere frequentie wordt daarmee in voldoende mate gecompenseerd door de kleine reikafstand. In de tussenuitspraak van 13 juli 2011 onder r.o. 5.2 heeft de Raad met verwijzing naar het rapport van 11 september 2008 de functie inpakker voor appellante geschikt bevonden. De Raad heeft geen reden gevonden om aan te nemen dat bovengenoemde toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige in het rapport van 11 september 2008 niet ook opgaat voor de aan de onderhavige schatting ten grondslag gelegde functienummers inpakker (handmatig) (sbc-code 111190).
4.2.5. Gelet op het loon dat appellante met de haar voorgehouden functies kan verdienen, heeft het Uwv terecht de resterende verdiencapaciteit van appellante per 27 juli 2009 vastgesteld op € 786,13 per maand. Met juistheid heeft het Uwv met toepassing van artikel 60, tweede en derde lid, van de Wet WIA aan appellante de inkomenseis gesteld.
4.2.6. Uit 4.2.1 tot en met 4.2.5 volgt dat bestreden besluit 2 in rechte stand houdt en dat het beroep van appellante tegen dat besluit ongegrond moet worden verklaard.
4.3. Voor een veroordeling van het Uwv tot schadevergoeding bestaat geen aanleiding. Het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
5. Er is evenmin aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
-verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond;
-wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en A.I. van der Kris en D.J. van der Vos als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) I.J. Penning
JvC