ECLI:NL:CRVB:2011:BQ4675

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2041 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en concentratiestoornissen na whiplashklachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 mei 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die in verband met whiplashklachten na een bedrijfsongeval een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving. Appellant was van mening dat de bezwaarverzekeringsarts, K.T. Tan, ten onrechte geen beperking had opgenomen voor zijn concentratiestoornissen, ondanks dat deze door Tan waren vastgesteld. De Raad heeft vastgesteld dat het bestreden besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) onvoldoende gemotiveerd was, met name omdat er geen beperking was opgenomen voor het aspect concentratie, terwijl dit wel was vastgesteld. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit in strijd was met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, en heeft het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de bevindingen in deze uitspraak.

De zaak begon met een herbeoordeling van appellant's arbeidsongeschiktheid, waarbij de verzekeringsarts W.A. van der Schoor in 2005 concludeerde dat appellant in staat was om neksparend werk te verrichten. Na een herziening in 2007 werd de mate van arbeidsongeschiktheid herzien naar 25 tot 35%. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, wat leidde tot een rapport van de bezwaarverzekeringsarts Tan, die aanvullende beperkingen adviseerde. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant gegrond, maar de Raad oordeelde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand konden blijven.

De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder de toepassing van het verzekeringsgeneeskundig Protocol Whiplash en de onvoldoende aandacht voor zijn concentratieproblemen, overwogen. Uiteindelijk heeft de Raad de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover de rechtsgevolgen van het besluit van 23 november 2007 in stand waren gelaten, en het Uwv opgedragen om een nieuw besluit te nemen. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.311,-.

Uitspraak

10/2041 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 februari 2010, 08/116 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 mei 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.E. Stam, advocaat te Zaandam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, met daarbij gevoegd een rapport van bezwaarverzekeringsarts K.T. Tan van 27 mei 2010.Op 2 juli 2010 heeft het Uwv, desgevraagd, een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige M.N.J. Kollaard aan de Raad gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2011. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Stam. Het Uwv was, zoals tevoren bericht, niet vertegenwoordigd.
De Raad heeft het onderzoek heropend omdat na sluiting gebleken is dat dit niet volledig is geweest en hij heeft een vraag gesteld aan het Uwv.
Op 3 februari 2011 heeft bezwaarverzekeringsarts Tan nader gerapporteerd. Mr. Stam heeft hierop bij brief van 7 april 2011 gereageerd.
Het onderzoek ter zitting is vervolgens voortgezet op 15 april 2011. Aanwezig waren appellant en mr. Stam. Namens het Uwv is niemand verschenen.
II OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is werkzaam geweest als platformmedewerker voor 32 uur per week. Op 13 juli 1998 is hij uitgevallen voor deze werkzaamheden in verband met whiplashklachten na een bedrijfsongeval.
1.2. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd is aan appellant met ingang van 27 juli 1999 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3. In het kader van een herbeoordeling heeft verzekeringsarts W.A. van der Schoor appellant op 25 november 2005 onderzocht en in zijn rapport van dezelfde datum aangegeven dat appellant in staat wordt geacht om gedurende hele dagen enigszins neksparend werk te verrichten, waarin ook rekening wordt gehouden met zijn allergie. Op 15 november 2006 heeft deze verzekeringsarts appellant nogmaals op het spreekuur gezien en bepaald dat de belastbaarheid ongewijzigd is ten opzichte van november 2005. De beperkingen van appellant, zoals vastgesteld bij het onderzoek op 26 november 2005, zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst van 15 november 2006. Aan de hand van de FML heeft de arbeidsdeskundige K. Rombout functies geselecteerd. In het door hem op 5 maart 2007 uitgebrachte rapport is vermeld dat, gezien de aan de geselecteerde functies te ontlenen loonwaarde, het verlies aan verdiencapaciteit van appellant 32,76% was. Bij besluit van 26 maart 2007 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant per 6 mei 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
2. Appellant heeft tegen het besluit van 26 maart 2007 bezwaar gemaakt. De bezwaarverzekeringsarts Tan heeft dossieronderzoek verricht en de hoorzitting bijgewoond, alwaar appellant is verschenen. Volgens de bezwaarverzekeringsarts is er aanleiding om aanvullende beperkingen aan te nemen bij de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. In dit verband gaf Tan aan dat appellant verzandde in emoties en dat hij vaag en weinig concreet werd. Tan heeft op 23 oktober 2007 de FML gewijzigd. De bezwaararbeidsdeskundige T.M. Ineke heeft in zijn rapport van 20 november 2007 geconcludeerd dat een aantal van de eerder geselecteerde functies diende te vervallen, maar dat er voldoende functies resteren om de schatting op te kunnen baseren. Het loonverlies is door de bezwaararbeidsdeskundige vastgesteld op 36,16%. Bij besluit van 23 november 2007 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 26 maart 2007 gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid per 6 mei 2007 vastgesteld op 35 tot 45%.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 23 november 2007 (hierna: het bestreden besluit) gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven en beslissingen gegeven met betrekking tot vergoeding van griffierecht en proceskosten. De rechtbank heeft hiertoe - kort samengevat - overwogen dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. Nu echter eerst in de beroepsfase een juiste arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit is gegeven, zag de rechtbank aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
4.1. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat de verzekeringsarts het verzekeringsgeneeskundig Protocol Whiplash had moeten toepassen en dat bij de beoordeling onvoldoende aandacht is besteed aan het dagverhaal. In verband met zijn nekklachten en de daaruit voortvloeiende vermoeidheid acht appellant zich meer beperkt dan door de bezwaarverzekeringsarts is aangenomen. Verder stelt appellant dat hij last heeft van concentratieproblemen en dat naar zijn mening de bezwaarverzekeringsarts ten onrechte, hoewel zij heeft vastgesteld dat bij appellant sprake is van concentratiestoornissen, dienaangaande geen beperking heeft gesteld in de FML.
Tevens acht appellant de belasting in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te zwaar gelet op zijn beperkingen.
4.2. Naar aanleiding van de zitting van 7 januari 2011 heeft de Raad aan de bezwaarverzekeringsarts verzocht om gemotiveerd aan te geven waarom, terwijl bij het medisch onderzoek in bezwaar was vastgesteld dat er sprake is van concentratiestoornissen, er geen beperking ten aanzien van het concentreren van aandacht in de FML is opgenomen.
4.3.1. Op 3 februari 2011 heeft bezwaarverzekeringsarts Tan hieromtrent nader gerapporteerd. Zij heeft zich, onder verwijzing naar de weergave van de situatie van appellant in eerdere verzekeringskundige rapportages en op grond van het gegeven dat er bij appellant geen sprake is van een psychiatrisch ziektebeeld, op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is tot het aanpassen van de FML van 23 oktober 2007.
4.3.2. In reactie hierop heeft mr. Stam namens appellant bij brief van 7 april 2011 gesteld dat de weergaven van de bezwaarverzekeringsarts uit de rapportages niet correct is. Daarnaast acht appellant het niet juist om de aanvullende beperking ten aanzien van concentratie te koppelen aan een psychiatrisch ziektebeeld, aangezien de concentratiestoornissen bij appellant mede voortkomen uit de fysieke klachten door het bedrijfsongeval, de whiplash. Daarbij is opgemerkt dat uit de informatie van Psyq van 12 februari 2008 volgt dat er sprake lijkt te zijn van een depressie, een ongedifferentieerde somatoforme stoornis en een persoonlijkheidsstoornis niet anderszins omschreven en dat, gelet op het korte tijdsverloop tussen de datum in geding (6 mei 2007) en deze verklaring men ervan uit kan gaan dat de klachten ook in mei 2007 aanwezig zijn geweest.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. Uit de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 25 november 2005 blijkt dat appellant destijds al heeft aangegeven dat hij problemen heeft met zijn concentratie. Hij heeft moeite om een hele film uit te kijken en hij rijdt wel auto, maar minimaal. Bezwaarverzekeringsarts Tan heeft bij psychisch onderzoek op 12 oktober 2007 vastgesteld dat er sprake is van concentratiestoornissen. Het in 4.3.1 vermelde argument van Tan, dat er gelet op het ontbreken van een psychiatrisch ziektebeeld geen indicatie is voor een aanvullende beperking ten aanzien van concentratie, overtuigt niet omdat het ontbreken van een psychiatrisch ziektebeeld op de datum in geding kennelijk geen beletsel is geweest om, andere, aanvullende beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren in de FML van 23 oktober 2007 op te nemen. Evenmin overtuigend is het argument van Tan dat appellant kan autorijden, gezien hetgeen appellant daarover al eerder, als vermeld aan het begin van deze overweging, heeft aangegeven.
5.3. De Raad is, gelet op de voorhanden zijnde gegevens, ook door de reactie van de zijde van het Uwv op zijn in rubriek I vermelde vraagstelling, onvoldoende overtuigd van de juistheid van het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts dat er - ondanks de vaststelling door Tan van concentratiestoornissen bij appellant - geen aanleiding is om een beperking aan te nemen ten aanzien van het aspect concentratie. De Raad is van oordeel dat het bestreden besluit in zoverre een deugdelijke motivering ontbeert, zodat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet hierop ziet de Raad aanleiding om de aangevallen uitspraak te vernietigen voor zover de rechtsgevolgen van het - reeds door de rechtbank vernietigde - bestreden besluit in stand gelaten zijn en in plaats daarvan te bepalen dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van het overwogene in deze uitspraak.
6. De Raad acht tot slot termen aanwezig het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep, welke kosten worden begroot op € 1.311,- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover de rechtsgevolgen van het besluit van
23 november 2007 in stand gelaten zijn;
Bepaalt dat het Uwv met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing neemt op het bezwaar van appellant;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag groot € 1.311,-;
Bepaalt dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht ten bedrage van € 111,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor, in tegenwoordigheid van T. Dolderman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2011.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) T. Dolderman.
EF