ECLI:NL:CRVB:2013:2860

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2013
Publicatiedatum
17 december 2013
Zaaknummer
12-4071 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van ouderdomspensioen voor gehuwde; duurzaam gescheiden leven

In deze zaak gaat het om de herziening van het ouderdomspensioen van appellant, geboren in 1929, die sinds augustus 1994 een AOW-pensioen ontvangt voor ongehuwden. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft na een melding van de gemeentelijke basisadministratie dat appellant op 14 juli 2011 een geregistreerd partnerschap is aangegaan, een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van het pensioen. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant niet duurzaam gescheiden leeft van zijn geregistreerde partner, A. [G.].

De Svb heeft op 18 augustus 2011 besloten het ouderdomspensioen van appellant te herzien naar dat van een gehuwde, wat door appellant werd bestreden. De rechtbank Groningen verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat hij duurzaam gescheiden leeft van [G.], ondanks hun geregistreerd partnerschap. Hij stelde dat zij op verschillende adressen wonen en ieder hun eigen leven leiden.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de feiten en omstandigheden niet voldoende zijn om te concluderen dat appellant en [G.] duurzaam gescheiden leven. De Raad verwijst naar eerdere rechtspraak en concludeert dat de gezamenlijke activiteiten en de hulp die zij elkaar bieden, wijzen op een niet-duurzaam gescheiden leven. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/4071 AOW
Datum uitspraak: 17 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 12 juni 2012, 12/250 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.P.M. Wöltgens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2013. Appellant is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1.
Appellant, geboren in 1929, ontvangt sinds augustus 1994 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor een ongehuwde.
1.2.
Naar aanleiding van een melding uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens dat appellant op 14 juli 2011 met A. [G.] ([G.]) een geregistreerd partnerschap is aangegaan, heeft de Svb een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van het aan appellant verleende ouderdomspensioen. Bij dat onderzoek zijn inlichtingen ingewonnen bij verschillende instanties, waaronder het Kadaster, en hebben twee toezichthouders in dienst van de Svb op 28 juli 2011 een huisbezoek afgelegd op het adres van appellant en op het adres van [G.]. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van 28 november 2011.
1.3.
Bij besluit van 18 augustus 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 9 februari 2012 (bestreden besluit), heeft de Svb het ouderdomspensioen van appellant met ingang van augustus 2011 herzien naar een ouderdomspensioen voor een gehuwde. De Svb heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat uit de feiten en omstandigheden niet ondubbelzinnig blijkt dat sprake is van duurzaam gescheiden leven.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij voert aan dat hij vanaf de datum van het aangaan van het geregistreerd partnerschap duurzaam gescheiden van [G.] leeft. [G.] en hij wonen op verschillenden adressen en leiden ieder hun leven als waren zij niet gehuwd. Het geregistreerd partnerschap is slechts aangegaan om mogelijk te maken dat [G.] na het overlijden van appellant in de door haar bewoonde woning, die eigendom is van appellant, kan blijven wonen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 1, tweede lid, aanhef en onder d, van de AOW is bepaald dat de als partner geregistreerde wordt gelijkgesteld met een gehuwde. Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, wordt als ongehuwde mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij is gehuwd. Tussen partijen is in geschil of appellant als gehuwd dan wel als duurzaam gescheiden levend moet worden beschouwd.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 6 augustus 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1296) is van duurzaam gescheiden levende echtgenoten eerst sprake indien het een door beide betrokkenen, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving betreft, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van het als bestendig is bedoeld.
4.3.
In de rechtspraak van de Raad (uitspraak van 14 december 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY6807) is voorts tot uitdrukking gebracht dat in het algemeen kan worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk de betrokkenen de intentie hebben een echtelijke samenleving - al dan niet op termijn - aan te gaan, maar dat het niet is uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt. Gezien het bepaalde in artikel 1, tweede lid, aanhef en onder d, van de AOW geldt dit evenzeer voor het aangaan van een geregistreerd partnerschap.
4.4.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de in 4.3 bedoelde uitzonderingssituatie zich in het geval van appellant niet voordoet. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat niet kan worden gezegd dat appellant en [G.] ieder afzonderlijk hun leven leiden als waren zij niet gehuwd. Daarvoor is van belang dat appellant tijdens het huisbezoek op 28 juli 2011 zelf heeft verklaard dat [G.] en hij vrijdag tot en met zondag samen bij hem eten en dat [G.] dan voor hen beiden kookt, dat [G.] en hij zo nu en dan uit eten gaan en hij dan het eten betaalt, dat [G.] en hij met enige regelmaat samen naar een concert gaan en ook wel naar vrienden, dat [G.] regelmatig boodschappen voor hem haalt als hij wat nodig heeft en dat [G.] geen huur betaalt voor het gebruik van de door haar bewoonde woning. [G.] heeft verklaard dat zij appellant waar nodig de helpende hand biedt en andersom, dat zij zo nu en dan met appellant naar een concert gaat of naar gezamenlijke vrienden en dat zij ook boodschappen voor hem haalt omdat zij toch in het dorp moet zijn. Gelet op deze feiten en omstandigheden is de stelling van appellant dat hij en [G.] op verschillende adressen wonen en zij het geregistreerd partnerschap slechts om erfrechtelijke motieven zijn aangegaan, onvoldoende om aannemelijk te achten dat sprake is van duurzaam gescheiden leven.
4.5.
Anders dan appellant heeft betoogd, is de situatie van hem en [G.] niet geheel vergelijkbaar met die in de uitspraak van de Raad van 28 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR0750. Weliswaar was in dat geding sprake van echtgenoten die naast elkaar woonden en het huwelijk waren aangegaan om erfrechtelijke motieven, maar daar stond tegenover dat de man niet meer een deel van inkomen aan zijn vrouw ter beschikking stelde en hun gezamenlijke activiteiten zeer beperkt waren. Met name van de laatste twee aspecten is in het geval van appellant en [G.] geen sprake, gezien hun hiervoor onder 4.4 beschreven gezamenlijke activiteiten en gelet op het feit dat [G.] geen huur betaalt voor het gebruik van de woning.
4.6.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en E.C.R Schut en
P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2013.
(getekend) J.C.F. Talman
(getekend) A.C. Oomkens
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.

RB