Uitspraak
OVERWEGINGEN
€ 4.565,74.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zutphen. De appellant, geboren in 1943, had op 11 november 2005 een huwelijk gesloten met S. [D.], dat op 2 november 2007 werd omgezet in een geregistreerd partnerschap. Appellant had in 2007 AOW-pensioen aangevraagd en aangegeven dat hij sinds 1 mei 2007 gescheiden van [D.] leefde. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft echter een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de AOW-uitkering, omdat zowel appellant als [D.] op hetzelfde adres stonden ingeschreven. Dit leidde tot de conclusie dat er geen sprake was van duurzaam gescheiden leven, wat resulteerde in een herziening van het AOW-pensioen naar dat van een gehuwde en een terugvordering van eerder uitgekeerde bedragen. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze besluiten ongegrond verklaard. Appellant betwistte de bevindingen van de Svb en stelde dat hij en [D.] sinds 2007 niet meer samenwoonden en onafhankelijke huishoudens voerden. De Raad oordeelde dat de Svb op basis van de onderzoeksresultaten voldoende grond had om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de AOW-uitkering. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen sprake was van duurzaam gescheiden leven, zoals bedoeld in de AOW. De Raad concludeerde dat de herziening van het AOW-pensioen en de terugvordering van de uitkering gerechtvaardigd waren.