ECLI:NL:CRVB:2013:1459
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C. van Viegen
- M.R. Schuurman
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor paradontologische behandeling
In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een behandeling door een paradontoloog. Appellanten, die een uitkering ontvangen op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, hebben op 18 januari 2011 een aanvraag ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage heeft deze aanvraag op 25 januari 2011 afgewezen, omdat appellanten zich niet voorafgaand aan de behandeling tot het college hebben gewend met een behandelplan of kostenberekening. Het college heeft het bezwaar tegen deze afwijzing ongegrond verklaard op 5 april 2011, met als argument dat de noodzaak van de behandeling niet meer kan worden vastgesteld na afloop.
De rechtbank 's-Gravenhage heeft in een eerdere uitspraak op 28 december 2011 het beroep van appellanten tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat de Zorgverzekeringswet in beginsel als een voorliggende voorziening moet worden beschouwd en dat er geen zeer dringende redenen waren voor bijzondere bijstand.
In hoger beroep hebben appellanten betwist dat de adviserend tandarts niet achteraf de noodzaak van de behandeling kan vaststellen en dat er geen zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de besluitvorming. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de besluitvorming van het college in overeenstemming is met het gevoerde beleid, omdat appellanten zich niet tijdig hebben gemeld met een behandelplan. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.