ECLI:NL:CRVB:2015:340

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 februari 2015
Publicatiedatum
10 februari 2015
Zaaknummer
13-4791 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand en woonkostentoeslag wegens niet-rechmatig verblijf partner

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag door het college van burgemeester en wethouders van Arnhem. Appellante, die sinds 27 februari 2011 bijstand ontvangt ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), had een aanvraag ingediend voor verlenging van de woonkostentoeslag. Het college had deze aanvraag afgewezen op grond dat de partner van appellante niet rechtmatig in Nederland verbleef, waardoor geen recht op huurtoeslag en bijzondere bijstand bestond. De Raad oordeelde dat de financiële situatie van appellante niet zodanig was dat er sprake was van een acute noodsituatie die bijstandsverlening rechtvaardigde. De Raad bevestigde dat de Wht en de Wet op het kindgebonden budget als toereikende voorliggende voorzieningen gelden, en dat er geen zeer dringende redenen waren om van deze regel af te wijken. De beroepsgrond van appellante, dat haar kinderen psychisch lijden onder de financiële situatie, werd niet als voldoende onderbouwd beschouwd. De Raad concludeerde dat de hoger beroepen niet slagen en bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank Gelderland.

Uitspraak

13/4791 WWB, 14/2156 WWB
Datum uitspraak: 10 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland van
23 juli 2013, 12/5887, en van 11 maart 2014, 13/6431 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.F. van Willigen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2014. Namens appellante is
mr. Van Willigen verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. A.J. Schakenraad.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt sinds 27 februari 2011 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder. Bij besluit van 24 februari 2012 heeft het college aan appellante over de periode van 1 januari 2012 tot 1 juli 2012 bijzondere bijstand op grond van de WWB verleend in de vorm van een woonkostentoeslag tot een bedrag van
€ 209,74 per maand. Hierbij heeft het college appellante als voorwaarde opgelegd dat haar partner een geldige verblijfsvergunning verkrijgt zodat zij aanspraak kan maken op huurtoeslag en voorts opgemerkt: “Mocht vanwege bijzondere omstandigheden na die
6 maanden blijken dat ondanks al uw inspanningen u er niet in geslaagd bent een geldige verblijfsvergunning te krijgen en de noodzaak tot bijstandsverlening nog bestaat, dan dient u hiervoor opnieuw een aanvraag in te dienen. In uitzonderlijke situaties zal dan een zeer tijdelijke voortzetting van de uitkering kunnen worden verkregen.”
1.2.
Op 10 april 2012 heeft appellante een aanvraag ingediend om verlenging van de woonkostentoeslag vanaf 1 juli 2012.
1.3.
Bij besluit van 5 juli 2012 (besluit 1), na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 oktober 2012 (bestreden besluit 1), heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat de Wet op de huurtoeslag (Wht) als een toereikende en passende voorliggende voorziening geldt als bedoeld in artikel 15 van de WWB. Indien op grond van een bewuste keuze van de wetgever de huurtoeslag niet aan appellante wordt toegekend, omdat haar partner niet rechtmatig in Nederland verblijft, wordt voor de woonkosten ook geen bijzondere bijstand verleend. Voorts is niet gebleken van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB.
1.4.
Op 19 november 2012 heeft appellante bijzondere bijstand aangevraagd in de vorm van een woonkostentoeslag en ter compensatie van het niet ontvangen van het kindgebonden budget over 2013.
1.5.
Bij besluit van 19 februari 2013 (besluit 2), na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
5 september 2013 (bestreden besluit 2), heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat de Wht en de Wet op het kindgebonden budget (Wokb) als toereikende en passende voorliggende voorzieningen gelden als bedoeld in artikel 15 van de WWB.
2.
Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraken gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat de afwijzing van haar aanvraag van 19 november 2012 in strijd is met het besluit van 24 februari 2012. Voorts heeft appellante aangevoerd dat in haar geval met toepassing van de Beleidsregel ‘Individuele schrijnende gevallen’ (Beleidsregel) een uitzondering moet worden gemaakt op de hoofdregel dat de Wht en de Wokb passende en toereikende voorliggende voorzieningen zijn. Daartoe heeft appellante erop gewezen dat haar kinderen psychisch lijden onder de door de weigering van woonkostentoeslag ontstane slechte financiële situatie. Ten slotte heeft appellante aangevoerd dat het college heeft gehandeld in strijd met artikel 27 van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK).
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De beroepsgrond van appellante met betrekking tot de afwijzing van de aanvraag van
19 november 2012 merkt de Raad aan als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van
19 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK4735) alleen slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Aan deze eisen wordt in dit geval niet voldaan. Appellante heeft weliswaar huurtoeslag tot juli 2012 gekregen maar van concrete toezeggingen voor de tweede helft van 2012 is niet gebleken.
4.2.
Vaststaat dat appellante ten tijde hier van belang geen recht op huurtoeslag en kindgebonden budget heeft omdat haar (inwonende) partner niet langer rechtmatig verblijf in Nederland had.
4.3.
Ingevolge artikel 15 van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Niet in geschil is dat de Wht en de Wokb toereikende en passende voorliggende voorzieningen vormen. Dit betekent dat artikel 15 van de WWB in de weg staat aan verlening van bijzondere bijstand voor de hier aan de orde zijnde kosten.
4.4.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de WWB kan het college aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, toch bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Voor zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 27 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY4808) is een acute noodsituatie aan de orde indien een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Niet in geschil is dat deze situatie zich in het geval van appellante niet voordoet.
4.5.
Uit het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat de Beleidsregel van toepassing is in schrijnende gevallen waarin een voorliggende voorziening aan bijstandverlening in de weg staat en geen zeer dringende redenen bestaan als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB. Naar de gemachtigde van het college tijdens de behandeling ter zitting heeft toegelicht, heeft het college met schrijnende gevallen het oog op uitzonderlijke situaties van materiële aard, zoals dreigende huisuitzetting of afsluiting van de energietoevoer, waarbij tevens alle feiten en omstandigheden van het individuele geval in aanmerking worden genomen.
4.6.
De Beleidsregel dient als buitenwettelijk begunstigend beleid aangemerkt te worden. Naar vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 20 augustus 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1459) wordt buitenwettelijk begunstigend beleid als gegeven beschouwd en dient de bestuursrechter te volstaan met de beoordeling van de vraag of het bestuursorgaan het beleid op consistente wijze heeft toegepast.
4.7.
Dit laatste is het geval, aangezien niet is gebleken dat de financiële situatie van appellante gedurende de periode in geding van zodanige aard was dat daardoor bijvoorbeeld huisuitzetting en/of afsluiting van de energietoevoer dreigde. In dit verband is van belang dat appellante ten tijde in geding bijstand ontving naar de norm voor een alleenstaande ouder en voorts zorgtoeslag en kinderbijslag voor drie kinderen. Hetgeen appellante heeft aangevoerd omtrent het psychisch lijden van haar kinderen als gevolg van de door de weigering van de woonkostentoeslag ontstane financiële situatie, doet hieraan niet af, nog daargelaten of uit de door appellante ingezonden stukken kan worden afgeleid dat het psychisch lijden van de kinderen volledig kan worden toegeschreven aan de financiële situatie van appellante.
4.8.
Het beroep van appellante op artikel 27 van het IVRK slaagt niet. Zoals de Raad vaker heeft overwogen, bijvoorbeeld in zijn uitspraken van 26 januari 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BL1686) en van 29 juni 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BM9795), kan dit artikel niet worden aangemerkt als een ieder verbindende bepaling als bedoeld in de artikelen 93 en 94 van de Grondwet.
4.9.
Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat de hoger beroepen niet slagen, zodat de aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd.
5. Omdat de hoger beroepen niet slagen, volgt uit artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat veroordeling tot vergoeding van schade niet mogelijk is, zodat deze verzoeken worden afgewezen.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraken;
- wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2015.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) P.C. de Wit

HD