ECLI:NL:CRVB:2015:1199

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2015
Publicatiedatum
14 april 2015
Zaaknummer
12-6764 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor mondhygiënische behandelingen en de toepassing van buitenwettelijk beleid

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden ongegrond had verklaard. Appellante had op 31 januari 2012 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van mondhygiënische behandelingen. Het college verleende bij besluit van 14 februari 2012 bijzondere bijstand voor een bedrag van € 518,85, maar bracht € 175,15 in mindering, het bedrag dat appellante zou zijn vergoed als zij zich had verzekerd via de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering AV Frieso. Appellante stelde dat er zeer dringende redenen waren voor volledige vergoeding van de kosten, gezien haar acute noodsituatie door een ernstig gebitsprobleem.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) in beginsel als een voorliggende voorziening geldt en dat bijstandsverlening op grond van de WWB in beginsel niet mogelijk is als er geen zeer dringende redenen zijn. De Raad concludeerde dat appellante niet had aangetoond dat er sprake was van een acute noodsituatie. Het college had bovendien het buitenwettelijk beleid op consistente wijze toegepast door het bedrag van de collectieve verzekering in mindering te brengen op de bijstandsverlening. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

12/6764 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van
22 november 2012, 12/1692 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden (college)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2014. Appellante is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door S. van der Meulen.
De Raad heeft het onderzoek heropend en het college in de gelegenheid gesteld nadere stukken in te dienen. Het college heeft nadere stukken ingezonden, waarop appellante heeft gereageerd.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2015. Appellante is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J. Krol.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 31 januari 2012 heeft appellante een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van mondhygiënische behandelingen tot een bedrag van € 694,-.
1.2.
Bij besluit van 14 februari 2012 heeft het college appellante bijzondere bijstand verleend voor de kosten van mondhygiënische behandelingen tot een bedrag van € 518,85. Op de door appellante gedeclareerde kosten is een bedrag van € 175,15 in mindering gebracht, zijnde het bedrag dat aan haar zou zijn vergoed als zij de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering AV Frieso had afgesloten die door de gemeente Leeuwarden met verzekeraar De Friesland is overeengekomen.
1.3.
Bij besluit van 13 juni 2012 (bestreden besluit) heeft het college, voor zover van belang, het bezwaar tegen het besluit van 14 februari 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover van belang, heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB. In haar geval is sprake van een acute noodsituatie, gezien het ernstige en blijvende occlusieprobleem van haar gebit. De AV Frieso verzekering is in het geheel niet van toepassing. Het college had in dit zeer bijzondere geval dan ook alle kosten moeten vergoeden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting is vastgesteld dat thans alleen nog maar in geschil is of het college op de door appellante gedeclareerde kosten van mondhygiënische behandelingen € 175,15 in mindering mocht brengen.
4.2.
Voor de kosten van mondzorg dient sinds 1 januari 2006 de Zorgverzekeringswet (Zvw), mede gelet op artikel 2.7 van het Besluit zorgverzekering, in beginsel als een aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de WWB te worden beschouwd. In gevallen waarin deze zorg, als zijnde niet noodzakelijk, niet tot de prestaties behoort die op grond van het bij of krachtens de Zvw bepaalde voor vergoeding in aanmerking komen, staat artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de WWB in beginsel aan bijstandsverlening in de weg.
4.3.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de WWB kan het college aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, toch bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Volgens de memorie van toelichting bij deze bepaling dient dan vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie. Uit hetgeen appellante heeft aangevoerd blijkt niet van een acute noodsituatie, zodat geen grond bestaat voor verlening van bijzondere bijstand op grond van artikel 16, eerste lid, van de WWB.
4.4.
Het college heeft in de Beleidsregels buitenwettelijk beleid, algemene bijstand, bijzondere bijstand en langdurigheidstoeslag (Beleidsregels) opgenomen dat, ook indien een voorliggende voorziening aan bijstandsverlening in de weg staat en geen zeer dringende redenen bestaan als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB, het college de burger op grond van buitenwettelijk beleid wil ondersteunen in situaties waarbij extra noodzakelijke ziektekosten voor diens rekening blijven. Daarbij is bepaald dat het college het redelijk vindt om, in de situatie dat de persoon geen aanvullende verzekering heeft afgesloten, bij de berekening van de te verstrekken bijstand ervan uit te gaan dat een mogelijke vergoeding op basis van de collectieve verzekering AV Frieso in mindering wordt gebracht op te verstrekken bijstand.
4.5.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 20 augustus 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1459) wordt buitenwettelijk begunstigend beleid als gegeven beschouwd en dient de bestuursrechter te volstaan met de beoordeling van de vraag of het bestuursorgaan het beleid op consistente wijze heeft toegepast. Dit is het geval, nu het college overeenkomstig het beleid bij de berekening van de te verstrekken bijstand € 175,15 in mindering heeft gebracht, zijnde het bedrag dat aan appellante zou zijn vergoed als zij zich aanvullend had verzekerd via de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering AV Frieso. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat het college bij zorgverzekeraar De Friesland heeft geïnformeerd of een vergoeding mogelijk zou zijn geweest voor de kosten waarvoor appellante bijzondere bijstand heeft aangevraagd en dat De Friesland te kennen heeft gegeven dat vergoeding van die kosten mogelijk was geweest.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2015.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) M.S. Boomhouwer

MK