ECLI:NL:CRVB:2014:3771

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2014
Publicatiedatum
18 november 2014
Zaaknummer
14-1638 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag om bijzondere bijstand voor mondhygiënische behandeling en de toepassing van buitenwettelijk beleid

In deze zaak heeft appellante op 20 september 2012 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van een mondhygiënische behandeling ter waarde van € 695,95. Het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden heeft bij besluit van 16 oktober 2012 bijzondere bijstand verleend tot een bedrag van € 445,95, waarbij € 250,- in mindering is gebracht. Dit bedrag vertegenwoordigt de vergoeding die appellante zou hebben ontvangen indien zij zich had verzekerd via de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering AV Frieso. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de rechtbank Noord-Nederland heeft het beroep ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar kosten buiten elke zorgverzekering vallen en dat er sprake is van een acute noodsituatie, waardoor het college alle kosten had moeten vergoeden. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) als een voorliggende, toereikende en passende voorziening moet worden beschouwd. De Raad heeft vastgesteld dat er geen acute noodsituatie is en dat het college het buitenwettelijk beleid op consistente wijze heeft toegepast. Dit beleid houdt in dat bijstand kan worden verleend, maar dat bij de berekening van de te verstrekken bijstand rekening moet worden gehouden met mogelijke vergoedingen vanuit de collectieve verzekering.

De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. De beslissing is genomen door W.F. Claessens, met M.S. Boomhouwer als griffier, en is openbaar uitgesproken op 11 november 2014.

Uitspraak

14/1638 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 13 februari 2014, 13/1307 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats](appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden (college)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2014. Appellante is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door S. van der Meulen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 20 september 2012 een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend voor de kosten van mondhygiënische behandeling tot een bedrag van € 695,95. Op de bij de aanvraag gevoegde factuur van de mondhygiënist van 12 april 2012 is vermeld dat het gaat om 36 keer prestatiecode N111.
1.2.
Bij besluit van 16 oktober 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 maart 2013 (bestreden besluit), heeft het college bijzondere bijstand verleend voor de mondhygiënische behandeling tot een bedrag van € 445,95. Op de door appellante gedeclareerde kosten is een bedrag van € 250,- in mindering gebracht, zijnde het bedrag dat aan haar zou zijn vergoed als zij de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering AV Frieso had afgesloten die door de gemeente Leeuwarden met verzekeraar De Friesland is overeengekomen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en daarbij het volgende aangevoerd. Haar kosten van de mondhygiënist vallen buiten elke zorgverzekering. Nu het gaat om een acute noodsituatie met noodgedwongen gemaakte kosten, die het gevolg zijn van een fout van de tandarts, had het college in dit zeer bijzondere geval alle kosten moeten vergoeden. Ten onrechte heeft het college € 250,- in mindering gebracht op de door haar gedeclareerde kosten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de kosten van mondzorg dient sinds 1 januari 2006 de Zorgverzekeringswet (Zvw), mede gelet op artikel 2.7 van het Besluit zorgverzekering, in beginsel als een aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de WWB te worden beschouwd. In gevallen waarin deze zorg, als zijnde niet noodzakelijk, niet tot de prestaties behoort die op grond van het bij of krachtens de Zvw bepaalde voor vergoeding in aanmerking komen, staat artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de WWB in beginsel aan bijstandsverlening in de weg.
4.2.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de WWB kan het college aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, toch bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Volgens de memorie van toelichting bij deze bepaling dient dan vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie. Uit hetgeen appellante heeft aangevoerd blijkt niet van een acute noodsituatie, zodat geen grond bestaat voor verlening van bijzondere bijstand op grond van artikel 16, eerste lid, van de WWB.
4.3.
Het college heeft in de Beleidsregels buitenwettelijk beleid, algemene bijstand, bijzondere bijstand en langdurigheidstoeslag (Beleidsregels) opgenomen dat, ook indien een voorliggende voorziening aan bijstandsverlening in de weg staat en geen zeer dringende redenen bestaan als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB, het college de burger op grond van buitenwettelijk beleid wil ondersteunen in situaties waarbij extra noodzakelijke ziektekosten voor diens rekening blijven. Daarbij is bepaald dat het college het redelijk vindt om, in de situatie dat de persoon geen aanvullende verzekering heeft afgesloten, bij de berekening van de te verstrekken bijstand ervan uit te gaan dat een mogelijke vergoeding op basis van de collectieve verzekering AV Frieso in mindering wordt gebracht op te verstrekken bijstand.
4.4.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 20 augustus 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1459) wordt buitenwettelijk begunstigend beleid als gegeven beschouwd en dient de bestuursrechter te volstaan met de beoordeling van de vraag of het bestuursorgaan het beleid op consistente wijze heeft toegepast. Dit is het geval, nu het college overeenkomstig het beleid bij de berekening van de te verstrekken bijstand € 250,- in mindering heeft gebracht, zijnde het bedrag dat aan appellante zou zijn vergoed als zij zich aanvullend had verzekerd via de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering AV Frieso. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat uit de vergoedingenlijst van AV Frieso blijkt dat de door de mondhygiënist onder prestatiecode N111 gefactureerde behandelingen zouden zijn vergoed tot een bedrag van maximaal € 250,-.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2014.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD