ECLI:NL:CRVB:2009:BK7036

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-7281 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring hoger beroep wegens het ontbreken van enig procesbelang

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. P.H.A. Brauer, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv, dat hem per 11 juni 2007 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toekende. Het Uwv had eerder, bij besluit van 26 april 2007, vastgesteld dat appellant geen recht had op een uitkering, en dit besluit was in een eerder bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank had het beroep van appellant gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen. Vervolgens heeft het Uwv op 13 mei 2009 appellant alsnog in aanmerking gebracht voor een IVA-uitkering, waarmee het Uwv grotendeels tegemoetkwam aan de vordering van appellant.

Appellant wenste echter niet dat het oordeel van de rechtbank over de medische onderbouwing van het bestreden besluit onherroepelijk werd, omdat dit in de toekomst nog van belang kon zijn. De Raad constateerde dat appellant niet betwistte dat hij in deze procedure het maximaal haalbare resultaat had bereikt. Volgens de Raad is de administratieve rechter alleen bevoegd om rechtsvragen te beantwoorden als er nog een geschil bestaat over een besluit van een bestuursorgaan. Aangezien het Uwv met het besluit van 13 mei 2009 volledig tegemoetkwam aan het hoger beroep van appellant, was er geen inhoudelijk geschil meer tussen partijen.

Daarom verklaarde de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van enig procesbelang. De Raad oordeelde dat het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten van appellant moest worden veroordeeld, en begrootte deze kosten op € 322,- voor verleende rechtsbijstand. Tevens werd bepaald dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht van € 107,- moest vergoeden. De uitspraak werd gedaan op 16 december 2009 door de Centrale Raad van Beroep, met Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en B.W.N. de Waard als leden.

Uitspraak

08/7281 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 4 december 2008, 08/512
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2009. Appellant is met kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.M. van Haaften.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 26 april 2007 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 11 juni 2007 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van 19 maart 2008 (bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en is het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar. Voorts is het Uwv veroordeeld in de proceskosten en is bepaald dat het Uwv het griffierecht vergoedt.
3. Bij besluit van 13 mei 2009 heeft het Uwv appellant per 11 juni 2007 in aanmerking gebracht voor een uitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten als bedoeld in artikel 47 van de Wet WIA (IVA-uitkering).
4. Appellant heeft gesteld dat met de toekenning van de IVA-uitkering grotendeels aan zijn vordering is tegemoet gekomen. Appellant wenst echter niet dat het oordeel van de rechtbank over de medische onderbouwing van het bestreden besluit onherroepelijk wordt, omdat dit in de toekomst nog een rol kan gaan spelen.
5.1. De Raad constateert dat appellant niet betwist dat hij in deze procedure het maximaal haalbare resultaat, zijnde een (volledige) arbeidsongeschiktheidsuitkering per de datum in geding, heeft bereikt.
5.2. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Raad, waaronder de uitspraak van 4 februari 1997 (LJN ZB6628), is de administratieve rechter in het kader van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen dan tot het beantwoorden van rechtsvragen geroepen indien nog sprake is van een geschil met betrekking tot een besluit van een bestuursorgaan. Daaruit volgt dat het belang bij de onderhavige procedure niet gelegen kan zijn in het verkrijgen van een beslissing over de door appellant aangevoerde medische of arbeidskundige gronden. Evenmin kan appellant procesbelang ontlenen aan mogelijke andere - met zijn arbeidsongeschiktheid verband houdende - procedures, dan wel een eventuele herbeoordeling van het recht op IVA-uitkering in de toekomst. De Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraak 12 juli 2005 (LJN AT9491). Wanneer appellant het met een toekomstig besluit over het recht op WIA-uitkering niet eens is, staat het hem vrij de medische en arbeidskundige grondslag van dat besluit aan te vechten.
5.3. De Raad stelt vast dat het Uwv met het besluit van 13 mei 2009 geheel tegemoet komt aan het hoger beroep van appellant tegen het bestreden besluit, zodat met overeenkomstige toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb het hoger beroep niet moet worden geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit. Nu er tussen partijen thans geen door de Raad te beslechten inhoudelijk geschil meer bestaat, moet het hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het ontbreken van enig procesbelang.
6. De Raad acht termen aanwezig om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. Voorts ziet de Raad aanleiding te bepalen dat het Uwv het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht vergoedt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 322,--, te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van € 107,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en B.W.N. de Waard als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2009.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.M. Tason Avila.
KR