ECLI:NL:CRVB:2008:BG0276

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/6497 NIOAW-W + 08/1694 WWB-W + 08/4743 WWB-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om wraking van raadsheren in bestuursrechtelijke zaken

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 14 oktober 2008, met zaaknummers 07/6497 NIOAW, 08/1694 WWB en 08/4743 WWB, is een verzoek tot wraking van de raadsheren G.A.J. van den Hurk, C. van Viegen en J.F. Bandringa afgewezen. Verzoeker had eerder hoger beroep ingesteld tegen uitspraken van de rechtbank Zutphen en verzocht om wraking van de genoemde raadsheren, maar de verzoeken bevatten geen aanwijzingen dat de onpartijdigheid van de rechters in het geding zou zijn. De Raad overweegt dat de verzoeken om wraking enkel grieven bevatten tegen de behandeling door overheidsinstanties en de rechtbank, en niet tegen de raadsheren zelf. De Raad stelt vast dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. In dit geval zijn er geen dergelijke omstandigheden aangetoond. De Raad concludeert dat er geen grond is voor de vrees van partijdigheid en wijst de verzoeken om wraking af. Tevens wordt bepaald dat toekomstige verzoeken om wraking van deze raadsheren in de betreffende zaken niet in behandeling worden genomen.

Uitspraak

07/6497 NIOAW-W
08/1694 WWB-W
08/4743 WWB-W
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
B E S L I S S I N G
op de verzoeken op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht, gedaan door:
[Naam verzoeker], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoeker),
Datum uitspraak: 14 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen uitspraken van de rechtbank Zutphen van 5 oktober 2007, 07/245, van 16 januari 2008, 07/3, en van 23 juni 2008, 07/2177.
Voor aanvang van het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer van de Raad op 7 oktober 2008 heeft verzoeker bij brieven van 3 oktober 2008, 4 oktober 2008 en 5 oktober 2008 in de zaken met registratienummers 07/6497 NIOAW, 08/1694 WWB en 08/4743 WWB verzocht om wraking van respectievelijk mrs. G.A.J. van den Hurk, C. van Viegen en J.F. Bandringa.
Verzoeker en de hiervoor genoemde raadsheren zijn ingevolge artikel 8:18, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van de Raad van 13 oktober 2008, van welke gelegenheid verzoeker en mrs. Van den Hurk, Van Viegen en Bandringa geen gebruik hebben gemaakt.
II. OVERWEGINGEN
1. In artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Deze bepaling is ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet in hoger beroep van overeenkomstige toepassing.
1.1. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb (PG Awb II, p. 410) is de ratio van het instituut wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid en tegen de schijn van rechterlijke partijdigheid.
1.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 24 oktober 1995, LJN ZD0257).
1.3. Naar het oordeel van de Raad bevatten de verzoeken om wraking slechts grieven tegen de wijze waarop verzoeker door overheidsinstanties is behandeld en tegen de wijze waarop zijn zaken in eerste aanleg zijn behandeld. Ten aanzien van de gewraakte raadsheren bevatten de verzoeken geen enkele aanwijzing voor de aanwezigheid van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
1.4. Uit het onder 1.3 overwogene volgt dat er geen grond is voor het oordeel dat sprake is van (schijn van) partijdigheid van mrs. Van den Hurk, Van Viegen en Bandringa, zodat de verzoeken om wraking moeten worden afgewezen.
1.5. De Raad bepaalt ten slotte, met toepassing van artikel 8:18, vierde lid, van de Awb, dat volgende verzoeken om wraking van mrs. Van den Hurk, Van Viegen en Bandringa voor de behandeling van de zaken met registratienummers 07/6497 NIOAW, 08/1694 WWB en 08/4743 WWB niet in behandeling worden genomen.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst de verzoeken om wraking af.
Aldus gegeven door A.B.J. van der Ham als voorzitting en N.J. van Vulpen-Grootjans en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2008.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) N.L.E.M. Bynoe.
IJ