ECLI:NL:RBZUT:2007:BG6908

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
5 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/245 IOAW
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslaglegging door de Belastingdienst op uitkering

In deze zaak gaat eiser in beroep tegen het beslag dat de Belastingdienst heeft gelegd op een deel van zijn uitkering. Eiser ontvangt een uitkering op basis van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw). De Belastingdienst heeft op 14 augustus 2006 beslag gelegd op een bedrag van € 8.291,00, wat resulteert in een maandelijkse inhouding van € 80,78 op zijn uitkering. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslaglegging, maar zijn beroep wordt ongegrond verklaard door de rechtbank.

De rechtbank behandelt het beroep op 26 juli 2007, maar eiser verschijnt niet. Eiser heeft eerder een wrakingsverzoek ingediend, dat door de wrakingskamer niet-ontvankelijk is verklaard. Eiser voert aan dat hij niet op de hoogte was van de beslaglegging en dat de gemeente Apeldoorn, als verweerder, moet beoordelen of de beslaglegging rechtsgeldig is. Hij stelt dat zijn inkomen door het beslag onder het wettelijk minimum daalt en dat de beslagvrije voet van 10% wordt overschreden. Eiser vraagt ook om een schadevergoeding van € 100.000,00.

De rechtbank oordeelt dat de maandelijkse inhouding op de uitkering moet worden gezien als een handeling die gelijk staat aan een besluit, waartegen bezwaar en beroep mogelijk zijn. De rechtbank stelt vast dat verweerder verplicht is om medewerking te verlenen aan de uitvoering van het beslag. Eiser kan de geldigheid van het beslag aan de civiele rechter voorleggen. De rechtbank concludeert dat verweerder binnen de grenzen van het beslag is gebleven en dat de inhouding van € 80,78 minder is dan de beslagvrije voet. Eiser heeft niet aangetoond dat hij tijdig om uitstel van de hoorzitting heeft gevraagd. Daarom wordt het beroep ongegrond verklaard en de schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: 07/245 IOAW
Uitspraak in het geding tussen:
[eiser]
te Apeldoorn,
eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn
verweerder.
1. Bestreden besluit
Besluit van verweerder van 4 januari 2007.
2. Feiten
Eiser ontvangt van verweerder een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere
en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw).
Bij brief van 31 augustus 2006 heeft verweerder eiser geïnformeerd dat op 14 augustus 2006 door de Belastingdienst (andermaal) beslag is gelegd op zijn uitkering tot een bedrag van
€ 8.291,00, ter uitvoering van welk beslag de maandelijkse inhouding op eisers uitkering van € 80,78 zal worden gecontinueerd.
Bij brief van 11 oktober 2006 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het besluit van 31 augustus 2006. Bij brief van 22 november 2006 is eiser uitgenodigd voor een hoorzitting op
5 december 2006. Op 5 december 2006 heeft deze hoorzitting plaatsgevonden, waar eiser niet is verschenen.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar, conform het advies van de Commissie Sociale Zekerheid, ongegrond verklaard.
3. Procesverloop
Op 11 februari 2007 heeft eiser beroep ingesteld op de in het beroepschrift vermelde gronden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. Bij brief van 4 mei 2007 heeft eiser gereageerd op de door verweerder ingezonden stukken.
Eiser is bij brief van 11 juni 2007 uitgenodigd voor de behandeling van zijn beroep ter
zitting van deze rechtbank op 26 juli 2007. Eiser heeft vervolgens op 25 juli 2007 een
verzoek ingediend tot wraking van een of meerdere rechters die zijn beroep op 26 juli 2007
zou(den) behandelen. Dit verzoek is in handen gesteld van de wrakingskamer van deze
rechtbank. De wrakingskamer heeft het verzoek bij beschikking van 25 juli 2007 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het verzoek niet voldoet aan de vereisten die de wet aan een wrakingsverzoek stelt.
Het beroep is behandeld ter zitting van 26 juli 2007, waar partijen niet zijn verschenen.
4. Motivering
De rechtbank stelt voorop dat de verlenging van de maandelijkse inhouding op eisers uitkering moet worden aangemerkt als een met een besluit gelijk te stellen handeling die afwijkt van een besluit inzake de verlening van de uitkering of het nalaten van een handeling die strekt tot uitvoering van een dergelijk besluit in de zin van artikel 60 van de Ioaw. Tegen een dergelijke handeling kan bezwaar en beroep worden ingesteld.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij niet bekend is met de beslaglegging door de belastingdienst en dat verweerder dient te beoordelen of er sprake is van een rechtsgeldige beslaglegging en of de omvang niet in strijd is met de wet. Door een beslaglegging van
€ 8.291,- daalt zijn inkomen in de visie van eiser tot onder het wettelijk minimum. Er wordt geen rekening gehouden met eisers financiële situatie, terwijl eiser wel bereid is geweest zijn financiële gegevens te verstrekken. Voorts wordt volgens eiser de beslagvrije voet van 10% overschreden. Verder heeft eiser aangevoerd dat hij tijdig heeft laten weten verhinderd te zijn op de dag van de hoorzitting en dat geen duidelijkheid is verschaft over de bezwaartermijn. Ten slotte heeft eiser verzocht hem een schadevergoeding van € 100.000,00 toe te kennen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder gehouden is medewerking te verlenen aan de uitvoering van het gelegde beslag. Eiser kan de geldigheid van het gelegde beslag, gelet op het bepaalde in artikel 438 van het Wetboek van burgerlijke Rechtsvordering, zo nodig voorleggen aan de civiele rechter. De derde-beslagene, in dit geval verweerder, is gehouden volledige medewerking aan de uitvoering van het beslag te geven zonder de geldigheid en de omvang daarvan te mogen beoordelen. De bestuursrechter is, evenals verweerder, gebonden aan het beslag en zijn toetsing kan niet verder strekken dan beantwoording van de vraag of het bestuursorgaan bij de uitvoering daarvan is gebleven binnen de grenzen van het beslag. Zie in dit verband onder meer Centrale Raad van Beroep, 31 januari 2006, LJN: AV1208.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij de uitvoering van het beslag binnen die grenzen is gebleven. Daarbij is van belang dat de maandelijkse inhouding van € 80,78 minder bedraagt dan de ingevolge artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geldende beslagvrije voet van 10%.
De voor eiser per 1 juli 2006 geldende uitkeringsnorm bedraagt € 845,54, zodat een bedrag van € 84,55 vatbaar is voor beslag.
Voorts overweegt de rechtbank dat eisers brief van 1 december 2006, waarin hij heeft verzocht om uitstel van de hoorzitting, blijkens het daarop aangebrachte poststempel eerst op 6 december 2006, derhalve een dag na de hoorzitting, door verweerder is ontvangen. Door eiser is niet aangetoond dat hij de brief tijdig heeft verzonden. Gelet hierop ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde verplichting om, alsvorens op het bezwaar te beslissen, de belanghebbende in de gelegenheid te stellen te worden gehoord.
Gelet op het vorenoverwogene dient eisers beroep ongegrond te worden verklaard. Reeds daarom bestaat er evenmin aanleiding voor toewijzing van de door hem gevraagde schadevergoeding.
5. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E. Troost en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.