[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 5 oktober 2007, 07/245 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn (hierna: College)
Datum uitspraak: 25 november 2008
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Voor aanvang van het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer van de Raad op 7 oktober 2008 is een verzoek van appellant om wraking van de in de kennisgeving van behandeling van de zaak vermelde rechters ingekomen.
Een wrakingskamer van de Raad heeft bij uitspraak van 14 oktober 2008, LJN BG0276, dit verzoek om wraking afgewezen en daarbij met toepassing van artikel 8:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tevens bepaald dat een volgend verzoek om wraking in de zaak met registratienummer 07/6497 NIOAW niet in behandeling wordt genomen.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 17 november 2008, waar partijen niet zijn verschenen.
1. Bij besluit van 31 augustus 2006 heeft het College appellant geïnformeerd dat de belastingdienst bij exploot van 14 augustus 2006 wederom beslag heeft gelegd op zijn uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en dat de inhouding op zijn uitkering van € 80,78 per maand zal worden gecontinueerd totdat ook deze vordering van de belastingdienst is voldaan. Bij besluit van 4 januari 2007 heeft het College het bezwaar van appellant tegen het besluit van 31 augustus 2006 ongegrond verklaard.
2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 4 januari 2007. Per brief van 23 juli 2007, bij de rechtbank ontvangen op 25 juli 2007, heeft appellant de rechters van de rechtbank Zutphen die de zaak ter zitting op 26 juli 2007 zullen behandelen gewraakt. Bij beschikking van 25 juli 2007 heeft de rechtbank Zutphen appellant niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wraking en tevens bepaald dat een volgend wrakingsverzoek in de zaak met nummer 07/245 IOAW niet in behandeling wordt genomen. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 4 januari 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gekeerd tegen de aangevallen uitspraak. Daarbij heeft hij onder meer aangevoerd dat zijn wrakingsverzoek is afgewezen zonder dat hij in de gelegenheid is gesteld zijn belangen op een zitting te verdedigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In afdeling 8.1.4 van hoofdstuk 8 van de Awb zijn voorschriften gegeven omtrent de wraking en verschoning van rechters. In artikel 8:18 van de Awb is geregeld welke procedure in geval van een wrakingsverzoek moet worden gevolgd. Artikel 8:18, eerste lid, van de Awb bepaalt dat het verzoek om wraking zo spoedig mogelijk ter zitting wordt behandeld door een meervoudige kamer. Ingevolge artikel 8:18, tweede lid, van de Awb worden de verzoeker en de rechter wiens wraking is verzocht in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Artikel 18, derde lid, van de Awb bepaalt dat de rechtbank de beslissing in het openbaar uitspreekt. Bij Wet van 24 januari 2002, Stb. 2002, 52 (Eerste evaluatiewet Awb) is artikel 8:18, eerste lid, van de Awb gewijzigd in die zin dat na <zo spoedig mogelijk> is ingevoegd: “ter zitting” en is in het tweede lid van dit artikel de volzin “De rechter spreekt de beslissing in het openbaar uit.” ingevoegd. De Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot deze wijziging houdt onder meer in: “Bij wraking is de rechterlijke onpartijdigheid - in de zin van artikel 6 EVRM - in het geding. Het uitgangspunt, zoals neergelegd in artikel 121 van de Grondwet en artikel 8:62 van de Awb, dat de behandeling van en uitspraak in een zaak in beginsel openbaar zijn, moet naar onze mening juist vanwege die rechterlijke onpartijdigheid worden toegepast op wrakingsverzoeken. Een zorgvuldige rechtspleging is ermee gediend dat het verhoor van de verzoeker en de rechter op wiens wraking wordt verzocht alsmede het uitwisselen van standpunten publiekelijk kan plaatsvinden.”
4.2. Naar de Raad aanneemt heeft de wrakingskamer in de onderhavige zaak gehandeld overeenkomstig de derde volzin van onderdeel 9.1 van het Wrakingsprotocol Rechtbank Zutphen, zoals vastgesteld in de bestuursvergadering van 19 juni 2007. Dit onderdeel luidt als volgt: “Het verzoek om wraking wordt zo spoedig mogelijk behandeld. Een wrakingsverzoek kan niet worden afgedaan op stukken; er vindt altijd een zitting plaats van de wrakingskamer. In afwijking hiervan kan de wrakingskamer een verzoek wegens kennelijke nietontvankelijkheid buiten behandeling stellen.” De rechtbank heeft bij beslissing van 25 juli 2007 het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzoek niet voldoet aan de vereisten dat het betrekking moet hebben op één of meerdere met name genoemde rechters en onderbouwd dient te zijn met concrete, op de betrokken rechter of rechters toegespitste argumenten.
4.3. De Raad is van oordeel dat de brief van appellant van 23 juli 2007 onmiskenbaar een gemotiveerd wrakingsverzoek behelst. De omstandigheid dat het wrakingsverzoek volgens de wrakingskamer geen op de betrokken rechter(s) toegespitste argumenten bevat, doet naar het oordeel van de Raad niet af aan de aard van dat verzoek. Derhalve heeft de wrakingskamer van de rechtbank appellant ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wraking. Daaruit vloeit voort dat de wrakingskamer ten onrechte, in afwijking van het bepaalde in artikel 8:18 van de Awb, het verzoek niet ter zitting heeft behandeld, appellant niet in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord en de beslissing op het wrakingsverzoek niet ter zitting in het openbaar heeft uitgesproken. Daarbij overweegt de Raad, zoals ook kan worden afgeleid uit de in 4.1 geciteerde passage uit de Memorie van Toelichting, dat van eminent belang is dat wrakingsverzoeken, waarbij de rechterlijke onpartijdigheid in geding is, op zorgvuldige wijze worden behandeld. In geval van misbruik van het wrakingsinstrument kan de wrakingskamer met toepassing van artikel 8:18, vierde lid, van de Awb bepalen dat een volgend verzoek in dezelfde zaak niet in behandeling wordt genomen. Anders dan in het Wrakingsprotocol van de rechtbank is opgenomen is het echter niet mogelijk een eerste verzoek in een bepaalde zaak zonder zitting wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid buiten behandeling te stellen.
4.4. Gelet op het vorenstaande moet worden geoordeeld dat essentiële voorschriften van de wrakingsprocedure niet zijn nageleefd, waardoor in zoverre geen sprake is geweest van een eerlijk proces. De Raad acht het aangewezen de zaak met toepassing van artikel 26, eerste lid aanhef en onder b, van de Beroepswet terug te wijzen naar de rechtbank Zutphen om niet verder te treden in de bevoegdheid van de rechtbank, die van appel is uitgezonderd, dan strikt noodzakelijk is.
4.5. De Raad is niet gebleken dat appellant in hoger beroep proceskosten heeft gemaakt die op grond van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Wijst de zaak terug naar de rechtbank Zutphen;
Bepaalt dat de gemeente Apeldoorn aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 106,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en C. van Viegen en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 november 2008.
(get.) G.A.J. van den Hurk.