ECLI:NL:CRVB:2008:BD2913

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-1632 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeterugvordering van bijstandsverlening en de voorwaarden voor gezamenlijke huishouding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, waarin het beroep tegen een besluit van het dagelijks bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân ongegrond werd verklaard. De zaak betreft de medeterugvordering van bijstandsverlening aan [d. V.], die volgens het dagelijks bestuur samenwoonde met appellante zonder dit te melden. Het dagelijks bestuur vorderde de kosten van bijstand van appellante terug, omdat zij volgens hen een gezamenlijke huishouding voerde met [d. V.]. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het dagelijks bestuur niet bevoegd was om de kosten van bijstand van appellante terug te vorderen, omdat zij niet in de gemeente woonde waar de bijstand werd verleend. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak en het besluit van het dagelijks bestuur, omdat de motivering voor de medeterugvordering ondeugdelijk was. De Raad herroept ook het eerdere besluit van 9 januari 2006, dat op dezelfde onhoudbare grond berustte. Tevens wordt het dagelijks bestuur veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.288,-- bedragen, en moet het griffierecht van € 144,-- worden vergoed. De uitspraak is gedaan op 20 mei 2008.

Uitspraak

07/1632 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 6 maart 2007, 06/1430 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het dagelijks bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân (hierna: dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 20 mei 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N.E. van Uitert, advocaat te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in het geding van appellante tegen de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb), met reg.nr. 07/1631 ANW, en de gedingen van [d. V.] (hierna: [d. V.]) tegen het dagelijks bestuur, met reg.nrs. 07/1531 WWB en 07/1532 WWB, plaatsgevonden op 8 april 2008, waar mr. Van Uitert namens appellante is verschenen en waar het dagelijks bestuur zich heeft laten vertegenwoordigen door F.P. Visser, werkzaam bij de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Appellante, woonachtig te [naam gemeente] (gemeente [naam gemeente]), [adres], heeft ingaande 1 december 2002 een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet ontvangen. [d. V.], die volgens zijn opgave woonachtig was te [naam gemeente 2] (gemeente [naam gemeente 2], [adres 2], heeft met ingang van 15 juli 2004 bijstand ontvangen naar de norm voor een alleenstaande op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
Naar aanleiding van de resultaten en bevindingen van een onderzoek vanwege het dagelijks bestuur naar de woon- en leefsituatie van [d. V.], zoals neergelegd in het rapport van de sociale recherche van 20 december 2005, met bijlagen, is volgens het dagelijks bestuur gebleken dat [d. V.] vanaf 1 februari 2005, zonder hiervan mededeling te doen, een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met appellante in haar woning te [naam gemeente]. Voorts heeft vanwege de Svb een onderzoek plaatsgevonden naar de woon- en leefsituatie van appellante. De resultaten en bevindingen van dat onderzoek zijn vervat in het rapport van de sociale recherche van 3 april 2006, met bijlagen, en zijn mede betrokken bij de beoordeling van de zaken van [d. V.].
Bij besluit van 9 januari 2006, voor zover hier van belang, heeft het dagelijks bestuur de vanaf 1 februari 2005 aan [d. V.] de betaalde kosten van bijstand ten bedrage van € 9.985,91 mede van appellante teruggevorderd.
Bij besluit van 24 mei 2006 heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 9 januari 2006 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 24 mei 2006 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 59, tweede lid, van de WWB is bepaald dat indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven, omdat de belanghebbende de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB niet of niet behoorlijk is nagekomen, de kosten van bijstand mede teruggevorderd kunnen worden van de persoon met wiens middelen bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden. Om in het onderhavige geval ten aanzien van appellante toepassing te kunnen geven aan artikel 59, tweede lid, WWB moet worden vastgesteld dat appellante in de in geding zijnde periode met [d. V.] een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd.
Zoals de Raad reeds vaker heeft overwogen, onder andere in zijn uitspraak van 16 januari 2007, LJN AZ7234, brengt de vaststelling dat een persoon geen woonplaats heeft in de gemeente waar hij stelt recht op bijstand te hebben, mee dat de betrokkene reeds op die grond geen recht heeft op bijstand jegens die gemeente. In dat geval staat het niet aan het bijstandverlenend orgaan van die gemeente ter beoordeling of de betrokkene in de gemeente waarin hij wel woonde een gezamenlijke huishouding voerde met een ander. In het verlengde daarvan staat het evenmin ter beoordeling aan het betreffende bijstandverlenende orgaan of ten aanzien van die ander is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 59, tweede lid, van de WWB.
De Raad stelt vast dat het dagelijks bestuur zijn besluit om de kosten van de aan [d. V.] over de periode van 1 februari 2005 tot en met 30 november 2005 verleende bijstand mede van appellante terug te vorderen heeft genomen in zijn hoedanigheid van bijstandverlenend orgaan van de gemeente Het Bildt. Voorts staat op grond van de gedingstukken vast dat appellante niet in die gemeente, maar in de gemeente [naam gemeente] woonachtig was. Dat betekent dat het aan het dagelijks bestuur in de hoedanigheid van bijstandverlenend orgaan van de gemeente Het Bildt niet ter beoordeling stond of ten aanzien van appellante is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 59, tweede lid, van de WWB.
Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat de omstandigheid dat het dagelijks bestuur ten tijde hier van belang eveneens het bijstandverlenend orgaan van de gemeente [naam gemeente] was, het voorgaande niet anders maakt. De raden en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeente Het Bildt en de gemeente [naam gemeente] hebben samen met zes andere gemeenten de Gemeenschappelijke Regeling van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid getroffen. In het kader daarvan hebben de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten hun (formele) bevoegdheden op grond van onder meer de artikelen 54, 58 en 59 van de WWB overgedragen aan het dagelijks bestuur. Dat betekent echter niet dat het grondgebied van de aan die gemeenschappelijke regeling deelnemende gemeenten voor de toepassing van de WWB als één gemeente moet worden beschouwd of dat het (materiële) recht op bijstand niet langer bestaat jegens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft, maar jegens het dagelijks bestuur.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de medeterugvordering van de kosten van de aan [d. V.] over de periode van 1 februari 2005 tot en met 30 november 2005 verleende bijstand van appellante op een ondeugdelijke motivering berust. De rechtbank heeft dat niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het besluit van 24 mei 2006 wegens strijd met 7:12, eerste lid, van de WWB vernietigen. De Raad ziet voorts aanleiding het besluit van 9 januari 2006, voor zover dit betrekking heeft op de medeterugvordering van appellante, te herroepen nu dit op dezelfde onhoudbaar gebleken grond berust en dit verzuim niet kan worden hersteld.
De Raad ziet aanleiding om het dagelijks bestuur te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in beroep en op € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 24 mei 2006;
Herroept het besluit van 9 januari 2006 voor zover betrekking hebbende op de medeterugvordering;
Veroordeelt het dagelijks bestuur in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.288,--, te betalen door de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân;
Bepaalt dat de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 144,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en C. van Viegen en J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2008.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) N.L.E.M. Bynoe.
OA