ECLI:NL:CRVB:2014:623
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de intrekking en (mede)terugvordering van bijstand aan appellante, die volgens het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam niet haar woonplaats had in de gemeente Rotterdam. Appellante ontving sinds 5 november 2003 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) als alleenstaande ouder. Naar aanleiding van een interne fraudemelding is er een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante niet tijdig melding had gemaakt van haar woonplaats, wat resulteerde in een schending van de inlichtingenverplichting. Het college heeft daarop de bijstand over een bepaalde periode herzien en de onverschuldigd betaalde uitkering teruggevorderd.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, maar appellante ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het college niet bevoegd was om te beoordelen of appellante een gezamenlijke huishouding voerde met appellant in de gemeente waar zij wel woonde. De Raad oordeelde dat het college enkel moest vaststellen of appellante haar woonplaats had in de gemeente Rotterdam. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover deze betrekking had op de medeterugvordering en het beroep van appellant gegrond verklaard. Het besluit van 21 april 2011, dat gericht was tegen appellant, werd vernietigd en het college werd veroordeeld in de proceskosten van appellant. De uitspraak bevestigde de beslissing van de rechtbank voor zover deze betrekking had op appellante.