ECLI:NL:CRVB:1995:AN4456
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C. van der Meer
- J.W. M.
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de rechtsgeldigheid van een ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst en de gevolgen voor uitkering op grond van de Werkloosheidswet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Nieuwe Algemene BV tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage. De zaak betreft de rechtsgeldigheid van een ontbindende voorwaarde in de arbeidsovereenkomst van gedaagde, S. te D., die in dienst was als spelbediende. De arbeidsovereenkomst bevatte een ontbindende voorwaarde die de beëindiging van de overeenkomst regelde in het geval van een wettelijke reden om de bedrijfsactiviteiten te staken. De werkgeefster heeft de overeenkomst beëindigd na justitieel ingrijpen, wat leidde tot een geschil over de vraag of gedaagde een benadelingshandeling had gepleegd door geen schadeloosstelling te vorderen over de opzegtermijn. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de kans van slagen van een eventuele vordering van gedaagde tegen zijn werkgever als kwestieus moet worden beschouwd, en dat hij derhalve geen benadelingshandeling heeft gepleegd door niet tijdig een civiele procedure te starten. De Raad concludeert dat de ontbindende voorwaarde mogelijk rechtsgeldig is, maar dat dit niet noodzakelijkerwijs leidt tot een vordering van gedaagde op zijn werkgever. De Raad verklaart het hoger beroep ongegrond en wijst het verzoek om uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW af.