Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 11 februari 2025 in de zaak tussen
[naam 1] , te [woonplaats] ( [naam 1] )
de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
Procesverloop
Overwegingen
17 april 2014 en de urinemonsters die op 27 mei 2014 zijn genomen is geen chlooramfenicol aangetoond. In een tweetal stromonsters is de aanwezigheid van chlooramfenicol aangetoond in een gehalte van respectievelijk 0,4 µg/kg en 0,6 µg/kg.
23 mei 2014 juist is. [naam 1] verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar een verklaring van prof. dr. [naam 5] en naar de uitspraken van het College van
27 augustus 2009 (ECLI:NL:CBB:2009:BJ6704), 17 juli 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:381) en 29 maart 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:143).
3 juli 2014 aan hem toegezonden rapporten in samenhang bezien niet voldoende waren voor het kunnen laten uitvoeren van een contra-analyse binnen een termijn van vijf maanden na het OTP-besluit. [naam 1] heeft evenmin onderbouwd waarom daarvoor ook inzicht in de laboratorium-journaals en de SOP nodig was. Het College ziet niet in waarom zonder die gegevens niet beslist kan worden tot het laten uitvoeren van een contra-expertise. Als deze negatief uitvalt, is daarmee immers de eerdere positieve uitslag reeds ontzenuwd, zodat dan niet meer ter zake doet of die op correcte wijze tot stand is gekomen.
€ 4.500,- (9 x een half jaar). Het College zal de minister veroordelen tot vergoeding van immateriële schade aan [naam 1] tot dat bedrag.
Beslissing
mr. W.J.A.M. van Brussel, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2025.