2.1.2 De toepasselijke nationale regelgeving
Ter uitvoering van onder meer Richtlijn 96/22/EG en Richtlijn 96/23/EG is de Regeling verbod handel met bepaalde stoffen behandelde dieren en producten (hierna: Regeling) vastgesteld.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Regeling is verboden om landbouwhuisdieren of vlees van landbouwhuisdieren waaraan op enigerlei wijze stoffen met thyreostatische, oestrogene, androgene of gestagene werking, alsmede ß-agonisten zijn toegediend, in de handel te brengen, tenzij die dieren zijn behandeld overeenkomstig bij of krachtens de Diergeneesmiddelenwet gestelde regels.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Regeling wordt een bedrijf, waarop de aanwezigheid wordt geconstateerd van diergeneesmiddelen of substanties die ingevolge de communautaire regelgeving niet aan landbouwhuisdieren mogen worden toegediend alsmede indien in monsters residuen worden aangetroffen van dergelijke stoffen, onder officieel toezicht van de minister geplaatst.
Ingevolge artikel 5a, eerste lid, van de Regeling kan verweerder, indien blijkt dat aan - onder meer - landbouwhuisdieren diergeneesmiddelen of substanties zijn toegediend die ingevolge de communautaire regelgeving niet aan landbouwhuisdieren mogen worden toegediend, die dieren uit de handel nemen en vernietigen. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de kosten voor het uit de handel nemen en vernietigen van dieren, overeenkomstig het eerste lid, door verweerder in rekening worden gebracht bij de eigenaar of houder van de dieren.
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante exploiteert een rundveebedrijf.
- Bij besluit van 16 november 2005, gewijzigd bij het besluit van 22 november 2005, heeft verweerder het bedrijf van appellante met toepassing van artikel 4 van de Regeling onder toezicht geplaatst (hierna: OTP). Hieraan is ten grondslag gelegd dat uit een ambtsbericht van R.V.V. functionaris H blijkt dat op 28 oktober 2005 in verband met verdenking van gebruik van hormonen op de slachtplaats te I monsters zijn genomen van de lever, nier, niervet en een spuitplek van een mestrund, afkomstig van het bedrijf van appellante. De monsters zijn onderzocht door de Voedsel en Waren Autoriteit, Laboratorium Regio Oost locatie Wageningen. Volgens dit laboratorium zijn in de monsters residuen aangetroffen van verboden stoffen met hormonale werking, te weten estradiolbenzoaat en testosteronesters.
- Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt bij brief van 6 december 2005, waarbij appellante heeft verzocht om de stukken die ten grondslag liggen aan de OTP.
- Op 17 en 18 november 2005 en op 24 maart 2006 zijn door de AID haarmonsters genomen van de overige op het bedrijf van appellante aanwezige runderen. Van elk monster is met het oog op eventuele contra-analyse een tweede monster afgesplitst. Van de ruim 300 genomen monsters zijn aanvankelijk 21 monsters bij RIKILT geanalyseerd. In 18 monsters zijn verboden stoffen aangetroffen, testosterondecanonaat, testosteroncypionaat en estradiolbenzoaat.
- Vervolgens heeft verweerder het besluit van 28 december 2005 genomen tot het op kosten van appellante ingevolge artikel 5a van de Regeling uit de handel nemen en vernietigen van de achttien runderen waarvan de haarmonsters positief zijn bevonden. Voorts heeft hij appellante daarbij de keuze geboden de overige op haar bedrijf aanwezige runderen op haar kosten te laten onderzoeken, dan wel die dieren zonder onderzoek te laten doden. Tegen dat besluit heeft appellante bezwaar gemaakt bij brief van 29 december 2005, waarbij zij tevens heeft verzocht om de stukken die ten grondslag zouden moeten liggen aan de OTP.
- Bij brief van 10 januari 2006 heeft appellante verzocht om een contra-onderzoek als bedoeld in artikel 15 van Richtlijn 96/23/EG met betrekking tot de monsters van tien runderen. Tevens heeft appellante verzocht om het rund dat in I positief zou zijn geweest te laten heronderzoeken.
- Bij brief van 9 februari 2006 heeft verweerders Algemene Inspectiedienst (hierna: AID) appellante bericht dat de contra-expertise kan worden uitgevoerd door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) te Bilthoven. De kosten bedragen circa 1000 euro per monster.
- Bij analyse van de overige monsters zijn circa 150 haarmonsters positief bevonden op de verboden stoffen testosterondecanonaat, testosteroncypionaat en estradiolbenzoaat.
- Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen van 8 en 15 februari 2006 en 22 maart 2006 tot het uit de handel nemen en vernietigen van respectievelijk 13, 45 en 79 runderen. Tegen die besluiten heeft appellante bezwaar gemaakt bij brieven van 14 maart 2006 en 31 maart 2006.
- Bij brieven van 13 maart 2006 aan verweerder heeft appellante te kennen gegeven dat het RIVM haars inziens niet als aangewezen instelling voor monsteronderzoek kan gelden.
- Bij brief van 22 juni 2006 heeft appellante de bezwaarschriften aangevuld.
- Bij besluit van 7 april 2006 is de OTP opgeheven.
- Bij brief van 10 april 2006 heeft RIKILT de AID geïnformeerd dat van een aantal van de in totaal 321 genomen monsters de laboratoriumuitslagen worden gecorrigeerd. Als gevolg van de interne kwaliteitscontrole en de inzichten uit het validatie- en accreditatietraject is geconstateerd dat bij drie monsters de naam van de verkeerde testosteronester op de formele uitslag staat; deze monsters blijven echter positief. Bij zes monsters worden de eerder afgegeven positieve uitslagen ingetrokken.
- Bij brief van 24 april 2006 is appellante geïnformeerd dat van negen monsters de uitslag is herzien. Bij brief van 31 mei 2006 heeft appellante gevraagd om nadere informatie hierover. Bij brief van 11 juli 2006 heeft verweerder gereageerd op deze brief en een overzicht verstrekt van de negen monsters waarvan de uitslagen zijn herzien, alsmede een overzicht van 19 monsters waarvoor geldt dat het gehalte van de aangetroffen hormoonesters lager is dan de achteraf in het validatietraject bepaalde zogenoemde CCa waarde (beslissingsgrens), maar waarvan de uitslag niet wordt herzien omdat de hormoonesters wel zijn geïdentificeerd conform de criteria van Beschikking 2002/657/EG.
- Op 19 juli 2006 heeft een hoorzitting plaatsgevonden, waar de gemachtigde van appellante de bezwaren nader heeft toegelicht.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.