ECLI:NL:CBB:2025:403

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 augustus 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
23/1991
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herberekening en terugvordering van basis- en vergroeningsbetaling GLB door de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

In deze zaak heeft de maatschap [naam 1] beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, waarbij de basis- en vergroeningsbetaling voor het jaar 2021 is herberekend en een bedrag van € 8.820,52 is teruggevorderd. De minister had eerder de aanvraag voor deze betalingen goedgekeurd, maar later afgewezen op basis van het feit dat de maatschap op twee momenten een bedrijfscontrole heeft verhinderd. De maatschap betwist deze afwijzing en stelt dat er sprake was van overmacht door gezondheidsredenen, en dat zij niet op de hoogte was van de communicatie over haar dossier.

De minister heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de maatschap geen beroep heeft ingesteld tegen eerdere besluiten, waardoor deze in rechte vaststaan. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de argumenten van de maatschap beoordeeld, maar concludeert dat de minister terecht de herberekening en terugvordering heeft uitgevoerd. De maatschap had de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen eerdere besluiten, maar heeft dit niet gedaan. Het College oordeelt dat er geen grond is om te twijfelen aan de juistheid van de eerdere besluiten en dat de terugvordering van het bedrag gerechtvaardigd is.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het College, en het beroep van de maatschap is ongegrond verklaard. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1991

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 augustus 2025 in de zaak tussen

Maatschap [naam 1] , te [woonplaats] (maatschap)

(gemachtigde: [naam 2] )
en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

(gemachtigden: mr. M. van den Brink en mr. I. van Lankveld)

Procesverloop

Met het besluit van 26 juli 2023 heeft de minister de basis- en vergroeningsbetaling van de maatschap voor het jaar 2021 op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB herberekend en een geldbedrag van € 8.820,52 van de maatschap teruggevorderd.
Met het besluit van 16 november 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De maatschap heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 18 juli 2025. Aan de zitting hebben deelgenomen aan de zijde van de maatschap [naam 3] , en de gemachtigden van de maatschap en de minister.

Overwegingen

1. Met het besluit van 22 november 2021 heeft de minister de aanvraag van de maatschap om een basis- en vergroeningsbetaling voor het jaar 2021 toegekend.
2 Met het besluit van 29 juni 2022 heeft de minister deze aanvraag voor 2021 alsnog afgewezen, omdat de maatschap op 1 juli 2021 en 4 november 2021 een bedrijfscontrole heeft verhinderd. De maatschap heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De minister heeft dit bezwaar met het besluit van 20 januari 2023 niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen heeft de maatschap geen beroep ingesteld.
3 Met het besluit van 26 juli 2023 heeft de minister de basis- en vergroeningsbetaling voor het jaar 2021 herberekend en teruggevorderd.

Standpunten partijen

4 De maatschap voert aan dat geen sprake is geweest van een weigering van de controle. Volgens de maatschap is sprake van overmacht vanwege de gezondheidssituatie van de maat die op dat moment aanwezig was. De maatschap is ten onrechte geen mogelijkheid geboden om mee te werken aan de controle. Het onder die omstandigheden alsnog terugvorderen van € 8.820,52 is onredelijk. De maatschap stelt tot slot wat het besluit van 29 juni 2022 betreft nooit bericht te hebben gehad dat “mijn dossier” als communicatiemiddel zou worden gebruikt. Hierdoor heeft zij tegen dat besluit geen bezwaar kunnen maken.
5 De minister stelt zich op het standpunt dat nu de vraag voorligt of hij terecht de basis- en vergroeningsbetaling heeft herberekend met daarbij een terugvordering. In deze procedure is volgens de minister in beginsel geen plaats voor de inhoudelijke behandeling van de eerdere afwijzing van de aanvraag, omdat daarop al is beslist en de maatschap geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om beroep in te stellen. Aan de vraag of de maatschap destijds de controle heeft geweigerd en of sprake is van overmacht en/of uitzonderlijke omstandigheden kan niet worden toegekomen. Daarbij wijst de minister erop dat hij is nagegaan en heeft vastgesteld dat de maatschap op 1 juli 2021 en op 4 november 2021 een bedrijfscontrole heeft geweigerd. Het is de minister niet gebleken dat deze vaststelling onjuist is.
Beoordeling
6 Het College stelt vast dat het hiervoor onder 2 vermelde besluit op bezwaar van 20 januari 2023 in rechte vaststaat, omdat daartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend. Dit betekent dat het College ervan moet uitgaan dat het bezwaarschrift in die procedure te laat is ingediend. De maatschap had het argument over het niet ontvangen van een bericht in een procedure tegen dat besluit kunnen en moeten aanvoeren. Ook betekent het in rechte vaststaan van het besluit dat in beginsel ervan moet worden uitgegaan dat de maatschap de controle heeft verhinderd als bedoeld in artikel 59, zevende lid, van de Verordening nr. 1306/2013. [1] Maar omdat hier sprake is van ketenbesluitvorming (zie conclusie van AG de Bock van 23 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1 (10.15-10.16) en de uitspraken van het College van 21 december 2021, ECLI:NL:CBB:2021:1096 en 10 oktober 2023, ECLI:NL:CBB:2023:579) kan niet in alle gevallen worden uitgegaan van de juistheid van eerdere besluiten. Daarbij is het aan het bestuursorgaan om te na te gaan of het in rechte vaststaande besluit evident onjuist is en dus of sprake is van een uitzonderlijk geval.
7 In dit geval is duidelijk waarom de minister de aanvraag om uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling voor het jaar 2021 heeft afgewezen. Het besluit van 29 juni 2022 vermeldt dat de maatschap op 1 juli 2021 en op 4 november 2021 de bedrijfscontrole heeft verhinderd. Ook het besluit van 26 juli 2023, de herberekening basisbetaling 2021, vermeldt diezelfde reden. En in het bestreden besluit heeft de minister verwezen naar het NVWA-rapport van 4 november 2021 dat ten grondslag lag aan het besluit van 29 juni 2022. Uit dit rapport valt volgens de minister niet op te maken dat het verhinderen door de maatschap van de bedrijfscontrole het gevolg is van de gezondheidssituatie van de desbetreffende maat. Uit het rapport en wat de maatschap ter zitting heeft aangevoerd, blijkt niet op het eerste gezicht dat deze conclusie onjuist is. Het College ziet daarom geen grond voor het oordeel dat het besluit van 29 juni 2022, waarbij de aanvraag om een basis- en vergroeningsbetaling alsnog is afgewezen, evident onjuist is.
8 De minister heeft terecht de basis- en vergroeningsbetaling van de maatschap voor het jaar 2021 herberekend en een geldbedrag van € 8.820,52 van de maatschap teruggevorderd.
9 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, mr. M.P. Glerum en mr. M.L. Noort, in aanwezigheid van mr. I.C. Hof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2025.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. I.C. Hof

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.