Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 22 juli 2025 op het hoger beroep van:
Vleeswarenfabriek [naam 1] B.V., te [woonplaats] (onderneming)
de staatssecretaris van volksgezondheid, welzijn en sport
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
worst-producten nog in voorraad te hebben. De afzet daarvan heeft de onderneming geblokkeerd. Verder kondigt de onderneming aan dat ze haar afnemers in Nederland zal informeren over het salmonella-incident en daarbij zal aangeven dat zij de risico’s moeten beoordelen en een GFL-melding moeten doen.
Wij willen benadrukken dat met NVWA is afgesproken dat HACCP de basis is voor iedereen in de benadering van dit incident. Hierbij dient iedereen de risico afweging te maken volgens hun procedure”. De onderneming wijst de afnemers erop dat zij op basis van artikel 19, eerste en derde lid, van de Verordening en de HACCP een risico-inventarisatie en analyse dienen te doen en genomen acties dan wel het afzien van acties dienen te melden bij de NVWA. Deze brief heeft de onderneming op verzoek op 23 november 2018 met de NVWA gedeeld. Ook heeft de onderneming op 22 november 2018 per e-mail haar afnemers geïnformeerd dat alle droge worst-producten die door de onderneming vanaf 24 juni 2018 zijn geleverd uit de handel genomen moeten worden en aan de onderneming kunnen worden geretourneerd. Door de branchevereniging (COV) zijn vervolgens in samenspraak met de NVWA informatiebrieven opgesteld voor buitenlandse afnemers. Die zijn op 23 en 26 november 2018 verstuurd. Deze brieven bevatten een op de Nederlandse brieven gelijkende passage over de benadering van het incident.
Aangevallen uitspraak
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
24 oktober 2018 van de leverancier heeft afgezet. Ook heeft zij monsters genomen van het vlees dat zij van andere leveranciers heeft afgezet. Verder heeft de onderneming in de bedoelde periode 119 onderzoeken naar salmonella uitgevoerd op de gezouten, niet-verhitte levensmiddelen. De onderneming stelt dat als er al salmonella in haar levensmiddelen aanwezig is geweest en dit verboden zou zijn, er ten aanzien van de levensmiddelen die voor consumptie door en door verhit moeten worden nog steeds geen redenen waren om die uit de handel te nemen. De onderneming merkt, onder verwijzing naar de Richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging van de artikelen 11, 12, 14, 17, 18, 19 en 20 van de Verordening, op dat een levensmiddel veilig is zolang niet met een risicobeoordeling de onveiligheid ervan is gebleken. Volgens de onderneming moet worden getoetst aan artikel 14, derde tot en met het vijfde lid, van de Verordening. Het gaat erom dat het levensmiddel veilig moet zijn wanneer het wordt geconsumeerd onder de omstandigheden waarvoor het is bedoeld en zoals het doorgaans geconsumeerd wordt. Volgens de onderneming zijn de levensmiddelen die voor consumptie door en door verhit moeten worden daarom veilig.
Hetgeen u heeft aangevoerd over het karakter van de producten (ready to eat) is niet doorslaggevend. In zoverre is de opmerking in het primaire besluit over het karakter van de spek en baconproducten niet van doorslaggevend belang”. Het College ziet in deze omstandigheden aanleiding om, naast de door de staatssecretaris vanwege financiële omstandigheden van de onderneming toegepaste matiging, de boete verder te matigen op grond van artikel 5:46, derde lid, van de Awb. Het College acht gezien de vorengenoemde omstandigheden de helft van het boetebedrag, te weten € 252.019,- passend en geboden.